In Vlaanderen beleven we momenteel een bijzonder zachte week. De zon schijnt volop en de temperatuur stijgt met gemak tot negentien graden. ‘Het wordt lenterig’, zei de weerman Frank Deboosere, dezelfde man die ons het ochtendgrijs en de winterprik heeft gebracht. En dan staat de barometer bij sommige mensen geheid op onweer. Lenterig, hoe verzint hij het?
Nieuw is het woord zeker niet. In februari 1998 had Frank het al over lenterige temperaturen en ook toen kwam er commentaar op dat woord. De Taalman van de krant Het Belang van Limburg vond het maar niks: ‘Lenterig?! Een handig rijmwoord op krenterig – dat wel, maar voor de rest …, nee hoor.’
De Taalman legt ook uit waarom lenterig niet deugt. Woorden op -erig ‘halen we meestal uit de kast als er iets onplezierigs in de lucht hangt. En zeg nu zelf, dat kan toch bezwaarlijk de lente zijn’. Dat klopt, als je tenminste de hooikoortslijders even vergeet. Maar even verderop in de tekst klinkt het, terloops, zo: ‘Afgezien van een woord als weelderig hebben deze –erig-combinaties, zoals gezegd, meestal een ongunstige bijbetekenis.’
Deze taalman valt het op dat het grondwoord in weelderig op een –e eindigt: weelde. En hé, dat geldt ook voor lenterig: lente. Misschien gaat het dus helemaal niet over het achtervoegsel -erig in deze gevallen, maar om het achtervoegsel -ig, dat we ter wille van de welluidendheid met een r aan het grondwoord koppelen.
Waarom vertel ik dit allemaal? Omdat lenterig misschien niet op zijn juiste plek in de Dikke Van Dale staat. Sinds een paar jaar staat het vermeld als afleidingsvoorbeeld bij -erig. Maar bij nader inzien kan het daar beter weggehaald worden. Net zoals weelderig moet het een aparte ingang worden, omdat het niet zeker is of het past in het rijtje van de woorden op -erig. Als ik daar nu eens werk van maak, voor het straks weer winterig wordt.