Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Weer terug

Aargh! Zo, denk ik, zouden stripauteurs de kreet weergeven die ik uitstoot als ik voor de zoveelste keer ‘terug’ hoor zeggen als het ‘weer’ moet zijn. Een agent wil terug in dienst komen bij het korps waaruit hij onterecht ontslagen is. Aargh! Geef Friedl’ terug een programma, roept een vertwijfelde luisteraar uit op het Radio 1-forum. Aargh!

Zeven jaar geleden – ik was nog piep als taaladviseur – dacht ik in al mijn naïviteit dat iedereen intussen wist dat ‘terug’ en ‘weer’ niet hetzelfde betekenen. Nu weet ik wel beter. Het lijkt alleen maar erger te worden. ‘Weer’ lijkt wel van de aardbol verdwenen.

Daarom zeg ik het nog maar eens: als je ‘opnieuw’ bedoelt, zeg dan ‘weer’. Als de ex-agent ‘opnieuw’ bij de politie wil, dan wil hij daar ‘weer’ aan het werk. En de vertwijfelde luisteraar wil dat Friedl’ ‘weer’ een programma krijgt.

‘Terug’ houdt altijd een beweging in, meestal naar het punt van oorsprong. Heb je te veel belastingen betaald, dan krijg je geld terug. En Benny Neyman zong het jaren geleden al over de gemiddelde vrijgezel: pas wanneer de vogels ‘weer’ gaan zingen, keert hij naar huis ‘terug’.

Soms kun je zowel ‘weer’ als ‘terug’ gebruiken, maar dan wel met een subtiel betekenisverschil. Als Bart Peeters na een jaar rust een nieuw tv-programma maakt, dan is hij ‘weer’ én ‘terug’ op tv. Maar hij kómt ‘weer’ op tv, niet ‘terug’. Hij komt wel ‘terug’ náár tv. Misschien is het toch ingewikkelder dan dat ik in al mijn naïviteit dacht.