Een paar maanden geleden stond de formule 1-wereld op zijn kop. In de kranten maakten de organisatoren zich behoorlijk boos over het nakende verbod op tabaksreclame. En Louis Tobback was nog maar net weer minister geworden of hij gaf graag uitleg bij de nakende politiehervorming.
De laatste tijd wordt er wat ‘afgenakend’ in de kranten, maar ook op de radio en de televisie. Is er dan wat mis met ‘nakend’? Ja en nee. Het woord bestaat wel, maar je kunt het niet altijd en overal gebruiken.
‘Nakend’ is het tegenwoordig deelwoord van ‘naken’, een langzaam in onbruik rakend werkwoord dat “naderbij komen” betekent. Van Dale noemt het archaïsch en weinig gebruikelijk. Kramers zet er het label Zuid-Nederlands bij. Daar geeft hij waarschijnlijk mee aan dat Vlamingen het woord te pas en te onpas gebruiken.
In de huidige standaardtaal komt ‘nakende’ uitsluitend voor in een zeer verheven, bombastische en vaak onheilspellende context. “De ondergang van de kloon is nakende”, schrijft het blad van de Leidse universiteit. De theologen bekijken de zaak iets positiever en zeggen dat de discipelen over de aarde reisden “om anderen deelgenoot te maken van het nakende Koninkrijk Gods”. In die stijl hoort ‘nakende’ thuis.
In een minder verheven nieuwsbericht kun je het hebben over het ‘verwachte’, ‘toekomstige’ of ‘op handen zijnde’ verbod op tabaksreclame, de ‘aanstaande’ of ‘op stapel staande’ wijziging van de wet, de ‘komende’ hervorming van de wet.
Afgezien daarvan kun je wel in je nakende kont rondlopen, maar dat is wat anders …