De heer De Moor uit Moortsele is een gepensioneerd wiskundige, een verwoed wandelaar en een twijfelend taalgebruiker. Wiskunde is simpel, schrijft hij me: één plus één is altijd twee. Maar talen hebben een eigen logica. Of beter, een gebrek aan logica.
Op zijn wandeltochten komt de heer De Moor door schilderachtige dorpen en dorpjes. Balegem, Gijzenzele, Scheldewindeke, Landskouter, hij heeft ze allemaal gezien. Alleen vraagt hij zich af wie daar wonen. Of ik hem daar misschien concrete informatie over kan geven.
Laat ik maar beginnen met te zeggen dat we die inwonersnamen niet zo vaak gebruiken als we wel denken. Meestal zeggen we iets à la ‘dat is iemand van Roeselare’. Een woord als ‘Roeselarenaar’ vind je wel eens in een krant, maar daarbuiten?
Inwonersnamen bij Vlaamse en Nederlandse plaatsnamen maken we doorgaans door ‘-aar’, ‘-naar’ of ‘-enaar’ aan de naam toe te voegen. Doorgaans. Het aantal uitzonderingen is helaas niet te tellen. De heer De Moor komt dus op zijn wandelingen Balegemmenaren, Gijzenzelenaren, Windekenaren en Landskouternaren tegen. Hij zou daar in de buurt ook Gentbruggenaren kunnen tegenkomen, terwijl hun buren geen Bruggenaren maar Bruggelingen zijn.
Maar zijn het wel Balegemmenaren? Zijn het geen Balegemnaren, vraagt de heer De Moor zich af? Goede vraag. Volgens de Algemene Nederlandse Spraakkunst zeggen we ‘Waregemmenaar’, maar op internet vind je veel meer ‘Waregemnaren’.
Er zal beslist wel een regel achter zitten, een regel die we nog niet goed kennen. Ik kan me bijvoorbeeld voorstellen dat er te veel doffe e’s na elkaar komen in ‘Waregemmenaar’ en dat we er om de welluidendheid liefst eentje weglaten.
Om die regels te achterhalen heb ik je hulp nodig, beste lezer. Waar woon je? Hoe noemen de inwoners van je dorp of stad zich? Weet je ook hoe de mensen uit de buurgemeenten heten? Stuur al je onschatbare taalkennis naar me op en misschien kom ik er nog wel achter hoe de vork in de steel zit.