Waarom zou je het moeilijk maken als het ook eenvoudig kan? Die wijsheid was in elk geval niet besteed aan de landmeter die het onderscheid tussen ‘hen’ en ‘hun’ uitvond. Jawel, uitvond. Dat fijne onderscheid is helemaal kunstmatig.
‘Hen’ gebruik je als direct object, in de functie van lijdend of oorzakelijk voorwerp. Let niet te veel op die spraakkunstige spitsvondigheden. Het gaat om zulke zinnetjes: Ik heb ‘hen’ maar even gezien. Daarna ben ik ‘hen’ uit het oog verloren.
‘Hun’ gebruik je als indirect object, in de functie van meewerkend, belanghebbend of ondervindend voorwerp. Ik heb ‘hun’ gezegd dat ze maar eens langs moesten komen. Dan zou ik ‘hun’ een lekker glas wijn inschenken. Mijn uitnodiging verbaasde ‘hun’ niets.
Na een voorzetsel gebruik je altijd ‘hen’, ongeacht de grammaticale functie. Ik heb tegen ‘hen’ gezegd dat ze maar eens langs moesten komen. Dan zou ik een glas wijn voor ‘hen’ inschenken.
Dat is de theorie. In de praktijk maken we nog nauwelijks onderscheid tussen ‘hen’ en ‘hun’ omdat de functie niet altijd even duidelijk is. Over het algemeen wordt ‘hen’ stilistisch wel wat hoger ingeschat dan ‘hun’. In verzorgde geschreven tekst kun je daarom beter ‘hen’ gebruiken. In de spreektaal is ‘hun’ zeker niet ongewoon.
Denk er ook aan dat je niet altijd die volle vormen moet gebruiken. We hebben ook nog ‘ze’. Voor dingen kun je dat altijd gebruiken. Voor personen ligt ‘ze’ een beetje moeilijker. In geschreven taal vinden sommige mensen ‘ze’ nogal slordig, maar in de dagelijkse spreektaal is het heel gewoon. Als je het hebt over de kinderen van de buren: als ik ‘ze’ (‘hen’) vanmiddag zie, geef ik ‘ze’ (‘hun’) een ijsje. Dat heb ik tegen ‘ze’ gezegd.
Mijn advies? Voor mensen zit je in geschreven teksten altijd goed met ‘hen’. In de gesproken taal – en dus in onze programma’s – kun je het ook met ‘ze’ en ‘hun’ doen.