Er zijn zo van die woorden die we in Vlaanderen voortdurend gebruiken in de omgang en die in het algemeen Nederlands ook wel bestaan, maar daar iets helemaal anders betekenen. ‘Deftig’ is er zo een. Grappig wordt het als dat Vlaamse spreektalige ‘deftig’ opduikt in een standaardtalige context waar je het niet verwacht.
Een paar weken geleden heb ik het al gemeld in mijn Taalmail: de belastingen slagen er in dit land niet in de belastingen deftig te innen. Toen ik dat hoorde, stelde ik me daar meteen een heer van stand bij voor, die met een ietwat bekakt accent bij de deur vraagt of de heer Hendrickx misschien verzuimd heeft zijn financiële verplichtingen tegenover het Belgische rijk te vervullen. Ik kan me indenken dat de belastingen daar geen tijd voor hebben.
Nederlanders kunnen geen deftige friet bakken, schrijft een Belg op een Nederlands internetforum. Zullen die Nederlanders vreemd opgekeken hebben. Deftige friet? Dat moet voor hen even vreemd geklonken hebben als ‘stijlvolle patat’ voor ons.
Alleen een deftig woordenboek als Van Dale kan ‘deftig’ omschrijven als ‘een zekere waardigheid en statigheid van manieren vertonend zoals iemand uit de aanzienlijke stand’. Dat heeft niets te maken met de betekenis die er in de Vlaamse omgangstaal aan gegeven wordt. Met een ‘deftige’ broek bedoelen we eigenlijk een fatsoenlijke broek. De talloze Vlamingen die op zoek zijn naar een ‘deftige’ schoonmaakster, willen eigenlijk een nette schoonmaakster. En die Nederlanders moeten maar eens leren frieten te bakken zoals het hoort.