Er zijn van die vergaderingen waar je met een tevreden gevoel naar buiten komt omdat je er iets geleerd hebt. Vrijdag hadden we zo’n vergadering met het Taaladviesoverlegcomité, dat we om het praktisch te houden meestal aanduiden met het TAO, dat overigens zonder enige bijbedoeling rijmt op Mao. Vrijdag ging het over ‘laagdunkend’.
De schrik sloeg me om het hart. Ik weet zeker dat ik over ‘laagdunkend’ heen zou lezen en dat ik het misschien zelf wel eens in mijn stukjes geschreven heb. (Meteen na de vergadering heb ik tot mijn grote opluchting nergens ‘laagdunkend’ in mijn teksten gevonden.) Voor alle duidelijkheid, het is ‘laatdunkend’, niet ‘laagdunkend’.
Natuurlijk heb je een lage dunk van iemand (hoewel dat moreel gezien niet erg netjes is). Maar dan laat je je waarschijnlijk laatdunkend over hem uit. En dat, zegt het Woordenboek der Nederlandsche Taal, is een op ongewone wijze gevormde afleiding. Dat mag je wel zeggen.
‘Laatdunkend’ komt van ‘zich laten dunken’. Iemand die zich laat dunken, verbeeldt zich nogal wat, hij heeft een hoge dunk van zichzelf en waarschijnlijk daardoor een lage dunk van de anderen. Hoef ik er nog bij te zeggen dat ‘zich laten dunken’ nu niet meer gebruikt wordt?
Een basketballer op het internet kan er wel om lachen. ‘Laagdunkend’ kan wel als je dunkt naar een benjaminring, schrijft hij. Waarschijnlijk heeft de basketballer in mij zich daardoor laten misleiden. (Hier hoort een ironisch kijkende smiley achter.)