Taalcolumns van Ruud Hendrickx

De nieuwe kledij van de keizer

Er was eens een keizer die zo pronkzuchtig was dat hij meer tijd in zijn kleedkamer doorbracht dan met zijn ministers. Op een dag zeiden twee bedriegers dat ze een nieuw gewaad voor hem konden maken dat alleen zichtbaar was voor wie niet dom was. En zo gebeurde het dat de keizer poedelnaakt door de straten liep en niemand iets durfde te zeggen. Behalve dat ene jongetje dat riep: “De keizer heeft geen kledij aan!”.

Zo is het natuurlijk niet gegaan. Kenners weten dat het jongetje riep dat de keizer geen kléren aan had. Dat verbaast me trouwens niet, want wie heeft het al ooit over zijn ‘kledij’ gehad? Ik heb het in elk geval nog nooit iemand horen zeggen. Maar schrijven! Het lijkt wel alsof er een schrijftaboe op ‘kleren’ rust.

‘Kledij’ bestaat wel, maar intussen bedoelen we er allesbehalve gewone kleding mee. Meestal denken we nu bij ‘kledij’ meteen aan gewaden en andere ambtskleding. De paus heeft liturgische kledij – een witte soutane en een mijter – maar ik neem aan dat hij in zijn vrije tijd ook gewone kleren aantrekt.

De school van mijn petekindje vindt zichzelf kennelijk ook heel chic. Waarom anders zouden ze vragen dat Kirsten haar ‘zwemkledij’ mee moet brengen? Ik zie haar daar al staan in haar met hermelijn en gouddraad afgeboorde badpakje.