“Ha, buurman!” “Dag, buurvrouw.”
“Hebben jullie een nieuw speeltje in de vijver gelegd? Hij borrelt zo hevig.” “We hebben er een borrelsteen in gezet. Bedoeling is dat die de vijver openhoudt als het weer gaat vriezen.”
De buurvrouw kijkt haar buurman niet-begrijpend aan. Ze is wel wat gewend van hem, van de man die bij de radio iets met taal doet. Maar wat hij nu zegt, klinkt haar toch vreemd in de oren. Heeft hij nu echt ‘bedoeling is dat’ gezegd? Zijn de lidwoorden misschien op? Zij zou eerder gezegd hebben: “De bedoeling is dat die de vijver openhoudt.” Of misschien nog eerder: “Het is de bedoeling dat die vijver openhoudt.” Als ze al niet kortweg zou zeggen dat ze zo de vijver wil openhouden.
Maar op de radio heeft ze ook iets vreemds gehoord. “In Brussel houden voortaan politieagenten alle metrostations in de gaten. Bedoeling is de veiligheid in de metro te verhogen.” Zijn de lidwoorden misschien helemaal afgeschaft in de nieuwe spelling? Misschien moeten de mensen bij de radio wel een beetje specialer doen? De radio is tenslotte toch nog altijd iets bijzonders. Zijzelf zou gewoon zeggen dat de politieagenten vanaf nu alle metrostations in de gaten houden om de veiligheid daar te verhogen. Maar dat is misschien te gewoon voor de radio.
“Klinkt raar, hè, wat ik daarnet zei?”, zegt de buurman. “Misschien moet ik daar iets over schrijven voor ons personeelsblad.”