Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Bevende zeeën

Ene Koenraad uit Leuven ergert zich mateloos. We moeten ermee ophouden nieuwe woorden uit te vinden alleen maar om origineel te doen, vindt hij. Neem nu ‘zeebeving’. Wat een giller! De zee beeft niet, de aarde beeft. Ik hoor hem er al bij denken: “Dat weet toch het kleinste kind!”

Koenraad begaat een grove vergissing. Als bij een aardbeving de aarde beeft, moet bij een zeebeving de zee beven, denkt hij. Logisch toch? Welnee. Een snoekhengel dient om snoeken te vangen, maar dient een zeehengel dan om de zee te vangen? Een teersproeier sproeit teer, maar sproeit een rugsproeier dan ruggen? Nee, dat weet ik wel zeker.

Net zo beeft bij een aardbeving de aarde, maar bij een zeebeving niet de zee. Bij een zeebeving beeft de aarde onder zee: het is een aardbeving waarvan het epicentrum in zee ligt. Als taal logisch was – maar taal is niet logisch –, dan zouden we het ook over een landbeving moeten hebben als het epicentrum op het land ligt. Alleen noemen we dat sinds mensenheugenis een aardbeving.

Dat wij voor de gelegenheid ‘zeebeving’ hebben uitgevonden, is toch echt te veel eer. Wanneer ‘zeebeving’ voor het eerst gebruikt is, weet ik niet. Maar het staat wel in mijn allereerste Grote Van Dale, uit 1976. Ik heb zo’n donkerbruin vermoeden dat het woord al ouder is dan Koenraad zelf. Waarmee weer maar eens bewezen is dat een mens nooit te oud is om te leren.