Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Im- of expliciet?

“Ruud, ik weet het even niet meer. Als ik ‘impliciet of expliciet’ wil samentrekken, moet ik dan ‘im- of expliciet’ schrijven of ‘in- of expliciet’?” Splits het niet, dat is het beste advies dat ik kan geven. Wat je ook doet, er zal altijd iets wringen. Schrijf dus maar liever ‘impliciet of expliciet’.

In het Taaladviesoverlegcomité is ons al eens een vergelijkbare kwestie voorgelegd. Onder invloed van ‘in- en uitvoer’ willen veel mensen ook ‘in- en export’ schrijven. Maar kan dat wel, want eigenlijk is het toch ‘import en export’? Ook in dat geval hebben we aangeraden de samentrekking achterwege te laten of de Nederlandse woorden te gebruiken.

Waar komt de twijfel vandaan? ‘Impliciet’ en ‘expliciet’ zijn Latijnse woorden die we via het Frans in het Nederlands opgenomen hebben. Het zijn van oorsprong gelede woorden: ze zijn gemaakt met de voorvoegsels ‘in-’ (ook ‘in’ in het Nederlands) en ‘ex-’ (‘uit’ in het Nederlands). Voor een p, b of m past de n van ‘in-’ zich aan en wordt m. Als je goed luistert, hoor je dat ook in Nederlandse woorden. In snelle spraak klinkt ‘inpakken’ ook als ‘impakken’. Alleen passen we de spelling in Nederlandse woorden niet aan, maar in Latijnse wel. ‘In+pliciet’ wordt dus ‘impliciet’.

Maar dan rijst de vraag: wat doen we als we die Latijnse woorden samentrekken? Beschouwen we ze als gewone Nederlandse woorden en laten we alleen het gemeenschappelijke deel weg? Spellen (en zéggen) we dus ‘im- of expliciet’? Of moeten we weer de oorspronkelijke vorm van het voorvoegsel gebruiken? Spellen (en zéggen) we dus ‘in- of expliciet’? Wat je ook doet, het wringt. Doe het dus liever niet.

Het wordt nog twijfelachtiger als ook ‘ex-’ zich aan de volgende medeklinker aanpast. Wat te denken van ‘im- en emigreren’ en ‘e- en irruptie’? Doen we niet, he?