Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Aa-oe-aa, ai!

Nee, ik heb niet met blote voeten over een veel te heet hagelwit strand in Mexico gelopen (ik weet intussen wel beter). En nee, ik heb ook niet de ambitie om O-zone de loef af te steken met een refreintje dat nog meer klinkt als het gekrijs van een ziedende kat. Aa-oe-aa is een bekend – nu ja, bekend – rijtje uit de Nederlandse spraakkunst.

De onregelmatige werkwoorden – sterke werkwoorden zeiden we in mijn tijd – komen in soorten en maten. Zo zijn er ee-oo-oo-werkwoorden (bewegen, bewoog, bewogen), ij-ee-ee-werkwoorden (smijten, smeet, gesmeten) en ook aa-oe-aa-werkwoorden (dragen, droeg, gedragen). En bij die laatste gaat het vaak van ai-ai-ai.

Het is me ook een potje. Over ‘dragen’ en ‘graven’ zijn de meeste taalgebruikers het wel eens: het is ‘dragen-droeg-gedragen’ en ‘graven-groef-gegraven’, al lees je hier en daar ook het foute ‘draagde’ en ‘graafde’. Er is een simpel trucje: als het voltooid deelwoord op ‘-en’ eindigt, is het aa-oe-aa. De QE 2 ‘voer’ dus de haven uit en de kapitein ‘ervoer’ dat als een grootse gebeurtenis. Bij hoge uitzondering ‘ervaarde’ hij het ook zo.

Aan ‘wagen-waagde-gewaagd’ twijfelt ook niemand, net zomin als aan ‘vragen-vroeg-gevraagd’, al staat in de Bijbel ook meer dan eens ‘vraagde’. Maar ‘jagen’ en ‘klagen’ is andere koek. De buurman ‘klaagde’ erover dat ik niet op de kikkers ‘jaagde’, die ’s nachts in mijn vijver kabaal maakten. Ook de buurvrouw aan de andere kant had liever dat ik ze ‘wegjoeg’, al waren het zulke mooie diertjes. Maar ze ‘kloeg’ er niet over, dat niet. De buurvrouw weet dat dat dialect is. Ze ‘klaagde’ wel.