Maandagmiddag, VRT, Brussel. De telefoon gaat. De teletekstredactie aan de lijn. “Ruud, we hebben net de tekst van het Groot Dictee gekregen en we denken dat er een dt-fout in staat.” Ruud lachte, want hij had die opmerking verwacht.
Zaterdagmiddag, Den Haag. Ik zit als corrector in de ministerskamer van het Binnenhof en krijg voor het eerst het dictee te zien dat enige tijd later een bloedbad zal aanrichten. Onmiddellijk valt mijn oog op de laatste zin, waarin de rotste instinker zit die ik al ooit gezien heb: “…, maar inmiddels wordt je door een bijdehante havo-leerling die halverwege juli nog spectaculair in de rondte skateboardde, alweer ontactisch toegesnauwd dat hij een zonovergoten pinksterdag verbeidt.” Dat ‘wordt je’ zal door weinig deelnemers goed gespeld worden.
Even terug naar de lagere school. Als ‘je’ na de persoonsvorm komt en onderwerp is, dan spellen we geen t aan het eind van de persoonsvorm. Dat hoor je ook. Gezien? Geen t hoorbaar in ‘hoor’ en dus ook niet te zien in de spelling. Net zo gaat het met werkwoorden waarvan de stam op een d eindigt. Je ‘wordt’ binnenkort gepromoveerd en dan ‘word’ je directeur.
Waarom moet het dan ‘wordt je’ zijn in de beruchte dicteezin? Omdat ‘je’ niet het onderwerp van de zin is – dat is ‘dat hij een zonovergoten pinksterdag verbeidt’ -, maar wel het meewerkend voorwerp. Vervang ‘je’ door een ander persoonlijk voornaamwoord en je hoort het meteen: “Inmiddels wordt ‘ons’ / ‘me’ door een havo-leerling toegesnauwd dat hij een pinksterdag verbeidt.”
Als het bijzinnetje er niet bij staat, gaat het anders: “Inmiddels word ‘ik’ toegesnauwd.” In dat geval had het ook “Inmiddels word je toegesnauwd” moeten zijn. Daarom was het dicteezinnetje ook zo rottig: pas vanaf ‘dat hij een zonovergoten pinksterdag verbeidt’ kon je weten dat het ‘wordt je’ moest zijn. Van het Groot Dictee had je niet anders kunnen verwachten.