Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Woord van het jaar

Maandagochtend – voor mij de eerste werkdag van het jaar – om tien over acht wilde Donna van me weten wat ik van het woord van het jaar vond. “Welk woord van het jaar? Ik weet nergens van.” Blijkt dat op een Nederlandse website gestemd kon worden voor hét woord dat onze taal rijker gemaakt heeft. Het is ‘gamen’ geworden.

‘Gamen’, kort voor computergames spelen. Wat moet een mens daarvan vinden? Eerst vond ik het een beetje jammer dat het Nederlandse woord van het jaar weer Engels moet zijn. ‘Gamen’. Hoe moet je dat vervoegen? Ik game, hij gamet, we hebben gegamed. Het ziet er niet uit. Maar het bekt wel aardig. En geef toe: voor een bijna veertigjarige als ikzelf klinkt het toch minder kinderachtig als je kunt gaan ‘gamen’ in plaats van ‘spelen’ op je computer.

Toch had ik liever de nummer twee van de lijst zien winnen: ‘beurtbalkje’. Dat is pas een zinvol woord. Eindelijk weten we hoe we de plastic balkjes moeten noemen die bij de kassa een duidelijke grens trekken tussen jouw boodschappen en die van je voorganger.

Maar het enige, echte woord van het jaar – het meest frequente woord dat nooit eerder gehoord was en ineens overal opdook – dat woord heeft Van Dale bepaald. Het is ‘SARS’, de longziekte die in 2003 honderden slachtoffers eiste. Andere nieuwe woorden waren ‘vogelpestcrisis’ en ‘verklikkerkip’. 2003 was kennelijk een ziekelijk jaar.

En mijn woord van het jaar? ‘Uitknipbaar’. Vroeger werd het alleen van pleisters, kompressen en geurvreters gezegd, nu ook van popidolen. Dank je wel, VTM!