Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Minister van Werk

Mijnheer de minister,

“Hebben jullie dat verzonnen, of is Frank Vandenbroucke echt ‘minister van Werk’?” Dat schrijft me, met ongeloof en verontwaardiging, een luisteraar van wie ik de naam niet zal noemen teneinde zijn recht op het tweede deel van uw bevoegdheid, pensioenen, niet in gevaar te brengen.

U zult het me allicht niet euvel duiden, mijnheer de minister, dat ik u de eer gegeven heb die u toekomt en dat ik met klem ontkend heb dat de VRT ‘minister van Werk’ bedacht heeft. Hierbij bied ik u ook terloops onze verontschuldigingen aan omdat we u geheel ten onrechte en met een verouderde aanduiding ‘minister van Arbeid’ genoemd hebben.

Ik wens u niet te onthouden dat het me gekwetst heeft dat een luisteraar zich ook maar even heeft kunnen afvragen of de VRT in staat is een aanduiding als ‘minister van Werk’ te bedenken. Helaas, mijnheer de minister, kan ik onze luisteraar geen ongelijk geven als hij zegt dat de naam “belachelijk en kinderachtig” overkomt.

Met hem wacht ik huiverend af welke nieuwe functieaanduidingen we nog meer zullen krijgen. Hebben we binnen afzienbare tijd een minister van Scholen, een minister van Autorijden, een minister van Winkelen, een minister van Bij Ons en Bij Hen? Alweer helaas vrees ik dat het tij nog moeilijk te keren is. Uw Vlaamse collega de heer Keulen laat zich intussen al ‘minister van Wonen’ noemen.

Mijnheer de minister, mag ik op u rekenen om ons en de luisteraars die ontwikkeling te besparen? Geeft u zelf het goede voorbeeld en noemt u zichzelf voortaan weer ‘minister van Werkgelegenheid’, met de aanduiding die in het hele Nederlandse taalgebied al talloze jaren gebruikelijk is. U zult er op zijn minst één Vlaamse luisteraar gelukkig door maken.

Hoogachtend,

Ruud Hendrickx