Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Dodelijke slachtoffers

Klachten krijgen is nooit leuk. Toch heeft een lezer van de Gazet van Antwerpen me aan het lachen gekregen met zijn bericht aan de redactie van zijn krant, met kopie aan de VRT, want alle media doen het, meneer. Ze hebben het over ‘dodelijke slachtoffers’. Onsterfelijk belachelijk maken ze zich ermee. “Als zo’n slachtoffer zijn medemens met ebola besmet of precies op zijn hoofd neerstort, dan is het ‘dodelijk’, meneer. Anders is het gewoon ‘dood’, toch?”

Dood is zo’n slachtoffer ongetwijfeld, maar ‘dodelijk slachtoffer’ is niet zo onzinnig als het wel lijkt. Onze krantenlezer gaat er ten onrechte van uit dat een dodelijk slachtoffer alleen maar de dood veroorzaakt. Toegegeven, ebola is een dodelijke ziekte en neerstorten is ook een dodelijke aangelegenheid. Je gaat er dood van.

Maar ‘dodelijk’ wordt ook gebruikt als de dood er op een andere manier bij komt kijken. Bij een ongeluk met dodelijke afloop veroorzaakt de afloop de dood niet (dat neemt het ongeluk zelf voor zijn rekening), maar de afloop “gaat met de dood gepaard”, zoals alleen Van Dale het kan zeggen.

Er is ook nog wat anders aan de hand. Het gebeurt wel meer dat het bijvoeglijk naamwoord niet iets zegt over het zelfstandig naamwoord waar het bij staat, maar wel over iets anders dat er op de een of andere manier mee in verband staat. Metonymie noemen we dat met een duur woord.

De ‘vallende ziekte’ valt niet zelf, de patiënt valt. ‘Dorstig weer’ snakt niet zelf naar water, wij krijgen er dorst van. Een ‘warme bakker’ is zelf niet warm, maar werkt met warmte omdat hij nog zelf zijn brood bakt. Een ‘lopend buffet’ loopt niet zelf rond (al loopt het bij dit zomerse weer misschien wel uit), wij lopen met al dat lekkers rond. Net zo is een ‘dodelijk slachtoffer’ het slachtoffer van een dodelijk ongeluk en is het zelf niet dodelijk. Tenzij je het op je kop krijgt, natuurlijk.