Na Göteborg heeft ook Genua met ze kennisgemaakt: de antiglobalisten. Wie zijn ze? Noemen we ze wel bij hun juiste naam? En spellen we die naam goed? Een taalzaak.
Globalisering is hét woord van de afgelopen weken: de economie draait steeds meer op globale schaal, op wereldschaal. Je zou er bijna bij vergeten dat we tien jaar geleden ‘globalisering’ nog niet kenden. Het woord, tenminste.
Toen hadden we het nog over ‘mondialisering’ en werd ‘globaal’ in de zin van ‘mondiaal’ afgedaan als een anglicisme, een klakkeloze vertaling van het Engels. Dat is ‘globaal’ nog altijd, maar intussen heeft de betekenis wereldomvattend – of wereldwijd, om het met een ander oorspronkelijk anglicisme te zeggen – ook het woordenboek gehaald. Je kunt er niet meer omheen dat het Frans klinkende ‘mondialisering’ plaats heeft geruimd voor het Engels klinkende en dus modieuzere ‘globalisering’.
Het streven naar globalisering in de economie heeft een naam: globalisme. Tegenstanders van dat streven zijn antiglobalisten. “Wat een lelijk woord!” heb ik de jongste dagen meer dan eens gehoord. Kan best, maar er is niets mis mee. Een aanhanger van het fascisme is een fascist, een voorstander van racisme is een racist. Iemand die daartegen is, is een antifascist en een antiracist. Net zo is een globalist een aanhanger van het globalisme en een antiglobalist een vurig tegenstander ervan. Zo eenvoudig kan het leven zijn.
Over de spelling van woorden die met ‘anti’ beginnen, zijn de Woordenlijst en de Grote Van Dale het grondig oneens. Maakt niets uit, want de Woordenlijst is voor ons de Groene Bijbel. Samenstellingen met ‘anti’ spel je in de regel in één woord. ‘Antiglobalist’ spel je zo en niet anders.
Soms krijg je in samenstellingen met ‘anti’ wel een streepje: als het volgende deel van het woord met een botsende klinker begint (anti-epilepticum) of als het los met een hoofdletter gespeld wordt (anti-Frans). Zo zijn antiglobalisten ook heel erg anti-Bush.