Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Zich-hem

Taai, dat belooft deze column wel te worden. En het is geeneens mijn schuld. Het ligt allemaal aan die taalgevoelige informaticus die schreef: “Akkoord dat je ‘hen’ gebruikt in een zinnetje als ‘voor hen die achterblijven’. Maar ‘ze hadden die taak op hen genomen’ is toch fout?” Ja zeker.

Laten we eenvoudig beginnen, met een simpele hoofdzin. Jan staat ’s ochtends voor de spiegel: hij scheert ‘zich’. Even later zit Piet bij hem in de stoel: Jan scheert ‘hem’. Als het onderwerp en het voorwerp naar dezelfde persoon verwijzen, dan gebruik je ‘zich’. Zo niet, dan gebruik je ‘hem’. Daarom kan Jan alleen maar een taak op ‘zich’ nemen. Hij kan ze niet op iemand anders nemen.

Mag het ingewikkelder? Met een bijzin erbij? Jan zei dat Piet ‘zich’ geschoren had. Dat kan alleen maar betekenen dat Piet geen baard meer heeft. Had Jan gezegd dat Piet ‘hem’ geschoren had, dan was Jan z’n baard kwijt. In een samengestelde zin verwijst ‘zich’ naar het onderwerp van de deelzin waarin het gebruikt wordt.

Dat geldt ook voor beknopte bijzinnen, alleen is het onderwerp dan verzwegen. Als Jan Piet vraagt ‘zich’ te scheren, dan bedoelt hij dat Piet z’n baard eraf moet. Vraagt Jan Piet ‘hem’ te scheren, dan wil Jan z’n baard kwijt.

Waanzinnig wordt het als er een voorzetselgroep in de bijzin staat. Laten we met een gewone bijzin beginnen. Jan zag dat Piet op ‘hem’ afkwam. ‘Zich’ kan niet, want dat zou naar het onderwerp van de bijzin (Piet) verwijzen. Maar in een beknopte bijzin kun je meestal kiezen, zonder dat er enig verschil in betekenis is: Jan zag Piet op ‘hem/zich’ afkomen. Hij vond het huis te groot voor ‘hem/zichzelf’ alleen. En net zo verkocht Ernest Claes de Witte een boek van ‘zich/hemzelf’.