Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Betty in vraag gesteld

Maandagmorgen, een advertentie in mijn krant. Sober, maar opvallend. “Het is geen blonde slagersvrouw, wiens naam begint met een b.” Geen speld is daartussen te krijgen. Iemand wiens naam met een b begint, is een vent.

Als je van die oubollige taal wilt gebruiken, dan moet je het wel goed doen. Met ‘wiens’ verwijs je alleen maar naar een man, zelfs maar naar één man tegelijk. Marc is een slager uit Ingelmunster wiens vrouw graag “piekert” onder de lakens. Begrijp je?

Naar een vrouw verwijs je met ‘wier’. Betty is de slagersvrouw wier gekir me hoorndol maakt. Maar geef toe: dat krijg je toch niet uit je mond? In gewone mensentaal gebruik je ‘van wie’. “Het is geen blonde slagersvrouw, van wie de naam met een b begint.”

Ook naar een meervoud verwijs je met ‘wier’. Spaar alsjeblieft het taalgevoel van die arme directeur die elke week tientallen formulieren met “Uitsluitend voor de medewerkers in wiens contract sprake is van …” moet ondertekenen. Wier contract.

Hou ook eens op met alles ‘in vraag’ te ‘stellen’. “Het is opvallend”, schrijft een kijker, “hoe vaak de nieuwslezers die uitdrukking gebruiken. Het lijkt mij een flagrant germanisme (‘in Frage stellen’) waar ik mij iedere keer een beetje aan erger.” Ik ook. “Terwijl er een goede Nederlandse uitdrukking beschikbaar is, namelijk ‘ter discussie stellen’.”

En er zijn er nog meer. Je ‘trekt’ het nut van de veiligheidsriem ‘in twijfel’, je kunt ‘een vraagteken zetten’ bij de verklaring van een minister, je kunt ‘vragen stellen’ bij het gevoerde beleid. Zolang je maar niet ‘twijfelt’ aan het zangtalent van Betty.