Of ik Facebook op het werk gebruik, wilde het personeelsblad ’Joost’ van me weten. Met de ‘Miranda rule’ in het achterhoofd – u hebt het recht te zwijgen, maar alles wat u zegt, kan tegen u gebruikt worden – heb ik lang getwijfeld of ik eerlijk zou antwoorden. Ik heb het toch maar gedaan: ja, ik ga ook in de baas z’n tijd wel eens naar Facebook.
Als je ergens zinnige uitspraken over wilt doen, dan moet je toch weten waar het over gaat? Ik vraag me namelijk al een hele tijd af wat Facebook en consorten precies zijn: sociale netwerksites, socialenetwerksites, sociaalnetwerkensites, socialenetwerkensites of sociaalnetwerksites.
Op Facebook zelf heb ik daar een antwoord op gekregen. Veel sociaals vinden de meeste van mijn ‘vrienden’ er niet aan. Voor hen is het zeker geen sociale site als iedereen thuis in z’n eentje op z’n pc zit te tokkelen, maar wel een site om een sociaal netwerk te onderhouden.
Zo komen we het op het terrein van de driedelige samenstellingen, mijn spellingdada. Als deel 1 en deel 2 bij elkaar horen, dan moet de hele combinatie als één woord gespeld worden. Daarom is de dag dat we met z’n allen een dikke trui aantrekken, dikketruiendag. En daarom is de plek waar je een sociaal netwerk bijhoudt, een sociaalnetwerksite.
En wat doe je zoal op Facebook, wordt me wel eens gevraagd. Facebooken, natuurlijk. Mogen we dat zo wel noemen, Ruud? Waarom niet, beste ‘vriend’? Van Dale kent al ‘hyven’ en ‘twitteren’, dan kan ‘facebooken’ er nog wel bij.
Kortom, Joost, ik heb al eens gefacebookt op het werk. Maar het was puur professioneel. 😉