… een oudere Oost-Vlaming of West-Vlaming die chic wil doen. Dat blijkt onomstotelijk uit een kwantitatief en kwalitatief sociolinguïstisch onderzoek bij een klein maar fijn panel van abonnees, uitgevoerd door de auteur van deze bijdrage naar aanleiding van de feesteditie van de Taalmail.
Maar liefst 90 % van de respondenten die ‘mogelijks’ gebruiken, komt uit de provincies West- en Oost-Vlaanderen. De rest is, als je het mij vraagt, al of niet gewild besmet door iemand uit dat deel van het land, bijvoorbeeld door een Gentse baas die om de paar zinnen ‘mogelijks’ zegt.
Er zijn ook Oost-Vlamingen die ‘mogelijks’ niet gebruiken. Dat zijn daarom niet per se slechte Oost-Vlamingen. Het zijn die van Giesbaargen (Geraardsbergen). Het is hun ook vergeven, want volgens sommige dialectologen is Giesbaargs geen Oost-Vlaams dialect, maar een Brabants. En Brabanders zeggen niet ‘mogelijks’, behalve die ene verdwaalde Dilbekenaar.
‘Mogelijks’-zeggers zijn taalkundig zeer onderlegd en geven precies aan wat er aan de hand is: ‘mogelijks’ is voor hen het bijwoord dat bij het bijvoeglijk naamwoord ‘mogelijk’ hoort. Zulke paren zijn er wel meer in het Nederlands. Denk maar aan ander(s), zulk(s), onverwacht(s), onverhoed(s). Ze kennen hun grammatica die Oost- en West-Vlamingen. Maar jammer voor hen vinden hun taalgenoten uit andere provincies hun ‘mogelijks’ fout en ergerlijk. Vooral uit de mond van Herman De Croo.
Over de gevoelswaarde van ‘mogelijks’ zijn de respondenten het oneens. De ene noemt het iets uit de spreektaal en vindt dat het informeel klinkt. De andere vindt dat het ouderwets en verwaand klinkt en beweert dat vooral ouderen het gebruiken als ze het ‘goed’ willen doen. Nog iemand anders zegt dat het bij jongeren nog nauwelijks voorkomt, tenzij ze neerbuigend en ironisch hun streekgenoten willen nadoen.
Beste ‘mogelijks’-zegger, u weet nu wat anderen van u denken.