De donkere dagen zijn in het land en met hen de klagende kijker. Dat we constant taalfouten maken. En dat wij het voorbeeld moeten geven, want de televisie heeft grote invloed op de taal van jongeren. En die jongeren nemen onze fouten over. Geloof er maar niets van.
Twee dingen zijn cruciaal bij het leren van een taal: de leeftijd en het taalaanbod. Een kind zal een taal nooit leren als het die niet aangeboden krijgt. We weten allemaal dat jonge kinderen hun moedertaal verwerven alsof het niks is, terwijl ik er zelfs niet meer in slaag tot tien te leren tellen in het Arabisch.
Tot een jaar of twee zijn kinderen bezig met het ontcijferen van de stroom klanken die hun oren bereiken. Ze leren welke klanken ertoe doen, dat het veel uitmaakt – in onze taal tenminste – dat je bot en pot uit elkaar kunt houden en dat je die verschillen zelf ook goed moet leren maken. In hun eerste twee jaar ontwikkelen kinderen hun moedertaalaccent.
Tot een jaar of zes zijn ze ware taalsponzen: ze pikken woorden en zinsconstructies op. Tenminste, als ze ertoe geprikkeld worden om er zelf iets mee te doen. Een Vlaams kindje zal nooit Chinees leren als je het alleen maar uren naar de Chinese televisie laat kijken. Alleen door interactie met Chineessprekenden zal het zelf Chinees leren spreken. Vanaf hun zesde zijn kinderen hun wonderlijke taalleervermogen kwijt.
Kinderen leren hun taal vooral via hun ouders, hun vriendjes en hun leerkrachten. Mensen met wie ze uren in contact komen, tegen wie ze zelf ook iets kunnen zeggen en die hen eventueel verbeteren. Hun invloed is veel groter dan die van dat scherm waar ze even naar mogen kijken.
Moeten we onze taal dan niet verzorgen? Jawel, maar niet omdat jongeren anders krom zouden gaan spreken.