Taalcolumns van Ruud Hendrickx

De te kloppen man

Terwijl ik aan dit stukje werk, is Lance Armstrong gezwind op weg naar zijn zoveelste overwinning in de Tour. Ook dit jaar is hij volgens Michel Wuyts de te kloppen man. De wegen van de Nederlandse grammatica zijn niet te doorgronden, want daarmee is Armstrong net niet de man die te kloppen is. Een verhaal van ‘moeten’ en ‘kunnen’.

Voor een zelfstandig naamwoord heeft de combinatie ‘te’ + infinitief in de regel een passieve betekenis. Daarbovenop komt meestal de bijbetekenis van ‘kunnen’, soms ook ‘moeten’. De te verwachten afloop van de Tour – de afloop die verwacht kan worden – is dat Armstrong voor de vijfde opeenvolgende keer in het geel eindigt. Hij is de te kloppen man – de man die geklopt moet worden – en ik, die alleen maar op een bureaustoel met vijf wielen rij, ben in de Tour zonder enige twijfel een te kloppen man – een man die geklopt kan worden.

Een zin met ‘zijn te’ + infinitief heeft ook een passieve betekenis. In de regel is de bijbetekenis ‘kunnen’. Alleen in een beperkt aantal min of meer vaste uitdrukkingen duikt de betekenis ‘moeten’ op. Zo heeft Botero laten zien dat Armstrong in een tijdrit wel te kloppen is – geklopt kan worden. Maar het is af te raden – het moet afgeraden worden – zonder goede voorbereiding de Mont Ventoux op te fietsen, want het is te vrezen – het moet gevreesd worden – dat je met alleen maar bureaustoelervaring de top niet levend haalt.

In Vlaanderen gaat het geregeld fout, onder invloed van – daar gaan we weer – het Frans: de betekenis ‘moeten’ duikt te vaak op. In de reistips van een automobilistenvereniging lees ik dat de Franse autowegen ‘te betalen zijn’. Bedoeld is dat er tol voor betaald moet worden. Als je het mij vraagt, zijn die autowegen behoorlijk duur en zijn ze dus net niet te betalen. Het is maar hoe je het bekijkt.