Nederlands is een moeilijke taal. Dat wordt tenminste beweerd. Het Nederlands heeft in elk geval een paar gemene woordjes. De yorkshireterriër van onze taal – hoe kleiner, hoe venijniger – is zonder enige twijfel ‘er’. Vraag maar aan de verkeersredactie.
Is ‘er’ nodig in deze zin, vroegen ze zich daar af: ‘Door de hevige regen zijn er vanmiddag opnieuw heel wat ongevallen gebeurd.’ Nee, nodig niet, maar ze mag er staan.
Die ‘er’ is de moeilijkste die we hebben. Het is de zogenaamde presentatieve ‘er’. Vergeet die term. Je vindt die ‘er’ in zinnetjes als ‘er staat een paard in de gang’. Ze staat op de plek waar je normaal het onderwerp van de zin verwacht. Als dat onderwerp onbepaald is – als er ‘een’ voor staat – dan hebben we vaak ‘er’ nodig. Let maar eens op het subtiele verschil tussen ‘een baby huilt’ (alle baby’s huilen) en ‘er huilt een baby’ (één baby’tje huilt).
Even terug naar de verkeersredactie. Als de zin begint met een bijwoordelijke bepaling (‘door de hevige regen’), mag ‘er’ er staan, maar het hoeft niet. Net zo kan ‘er’ weg in deze zin, die met een tijdsbepaling begint: ‘Rond halfdrie kwam er in Kraainem een vrouw om het leven toen ze op een vrachtwagen botste.’
Staat er een plaatsbepaling aan het begin van de zin, dan valt ‘er’ nog makkelijker weg. ‘Er’ hoeft er dus zeker niet te staan, al kan het wel, in deze zin: ‘Op de Grote Binnenring rond Brussel viel er een dode te betreuren.’ En hierin kan ‘er’ ook weg: ‘Ook op de ring rond Gent gebeurde er rond halfzes een zwaar ongeval ter hoogte van Oostakker.’
Ondubbelzinnige regels voor het gebruik van de presentatieve ‘er’ zijn er niet: vaak is ‘er’ facultatief, soms is er betekenis- of stijlverschil in het spel én er is veel verschil per individu en per streek. ‘Er’ staat in België (behalve Oost-Limburg) en in Zeeland sterker dan in de rest van het taalgebied.
Wil je er meer over weten? De spraakkunst heeft 26 bladzijden over ‘er’. Nederlands moeilijk? Welnee.