Een kleine twee weken geleden is in België het buitenplan ingegaan. We mogen weer meer mensen ontmoeten in de openlucht en we mogen – en daar hebben heel wat mensen naar uitgekeken – weer een terrasje doen (voor de Vlamingen) of er eentje pakken (voor de Nederlanders). Het is de eerste stap naar het ‘oude normaal’, dat we vanaf september terugkrijgen.
Alleen zien sommige mensen die versoepelingen niet zitten. Op de radio zei Inez Germeys, hoogleraar Psychiatrie aan de KU Leuven, dat ‘mensen het misschien wel moeilijk zullen hebben om na de pandemie hun gewone leven weer op te pakken en de normale sociale interacties weer aan te gaan’. Onderzoekers hebben er een nieuw woord voor: het grotsyndroom.
Grotsyndroom is een woord waar ik van kan genieten. Het beeld van de grot spreekt voor zichzelf. We zitten er nu al meer dan een jaar in, lekker veilig en warm, beschermd tegen die stoute buitenwereld waar het onzichtbare gevaar van het coronavirus constant dreigt. Waarom zou je uit je grot komen als je het daar naar je zin hebt?
Volgens professor Germeys hebben mensen met het grotsyndroom geen zin om opnieuw een ander ‘normaal’ aan te moeten nemen, of ze zijn bang omdat ze de risico’s te groot inschatten. Een lezeres in het tijdschrift Humo heeft een nuchtere verklaring: ‘Ik heb geen grotsyndroom. Ik wil gewoon niet in de regen op een terras zitten.’ Dat kan uiteraard ook.
Ik voeg grotsyndroom toe aan mijn lijstje van nieuwe woorden van 2021, waar we over een paar maanden het Woord van het Jaar uit kunnen kiezen. U kunt zelf nog altijd suggesties doen op woordvanhetjaar.vandale.be en woordvanhetjaar.vandale.nl. Ze zijn altijd welkom.
Deze column is eerder verschenen op de website van Van Dale.