Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Stockbreuk

Heel wat Belgen zullen ongetwijfeld aftellen naar 1 mei. De overheid heeft namelijk gezegd dat de horeca dan weer open mag. Maar het gaat niet goed met de coronacijfers en daarom rijst er nu weer twijfel over de heropening van de cafés en restaurants.

De brouwerijen dringen erop aan dat ze zo gauw mogelijk bevestigd krijgen dat het bier vanaf 1 mei weer mag vloeien, want in dat geval moeten zij langzamerhand beginnen de tapinstallaties schoon te maken en meer bier te brouwen. Voor bieren op fles is er geen probleem, zeggen de brouwers, want naar eigen zeggen zullen ze geen ‘stockbreuken’ hebben, zoals in de eerste lockdown.

Als ik zoiets lees, dan gaat er bij mij een belletje rinkelen. Zouden we stockbreuk al hebben in de Dikke Van Dale? Nee, dus. Op den duur heb je als woordenboekmaker een zesde zintuig voor ontbrekende woorden en ik, als Vlaming, een zevende zintuig voor ontbrekende Belgisch-Nederlandse woorden.

Stockbreuk is zo’n typisch Belgisch-Nederlands woord. Zelfs al spreek je geen benedijd woord Frans (voor de Nederlandse lezers: geen enkel woord Frans), je wéét gewoon dat het letterlijk vertaald Frans moet zijn. In het Frans hebben ze het over une rupture de stock. Een rupture is doorgaans een breuk, maar in dit geval gaat het om een onderbreking of een tekort. Als een bedrijf en rupture de stock is, dan zit het zonder voorraad.

Een stockbreuk is in begrijpelijk Nederlands een voorraadtekort. Ook dat laatste woord ontbreekt in het woordenboek. Maar anders dan stockbreuk behoeft voorraadtekort geen verklaring: het is een doorzichtige samenstelling, waarvan je de betekenis kunt afleiden uit de betekenissen van de afzonderlijke delen van het woord. Beide woorden vind je binnenkort in de Dikke Van Dale online. Stockbreuk krijgt zijn eigen plek als lemma, voorraadtekort wordt een samenstellingsvoorbeeld bij tekort en op 1 mei merken we hopelijk niets van allerhande ‘stockbreuken’.