Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Brigade

Net zoals in een groot deel van Europa gaat het in België de laatste weken de verkeerde kant uit met de coronabesmettingen. Dat is volgens sommigen de schuld van de ‘versoepelingsbrigade’, degenen die – volgens hun tegenstanders – veel te snel de strenge maatregelen van de eerste lockdown in het voorjaar hebben teruggeschroefd. Tegenover hen staat de ‘lockdownbrigade’, degenen die – volgens hun tegenstanders – alleen maar pleiten voor een strenge lockdown.

Ik heb met opzet in beide gevallen ‘volgens hun tegenstanders’ toegevoegd, want de twee groepen noemen zichzelf vrijwel nooit een brigade. Dat komt doordat het woord de afgelopen jaren een schertsende tot ronduit negatieve bijklank gekregen heeft.

De Dikke Van Dale vermeldt in 1984 voor de eerste keer ‘schertsend’ bij een samenstelling met brigade, namelijk bij hallelujabrigade. Daarmee wordt het Leger des Heils aangeduid. Het woord is vele jaren ouder. Het duikt al in 1935 op, in Polletje Piekhaar, een boek van Willem van Iependaal.

Of hallelujabrigade ook minachtend bedoeld is, dat kan ik met mijn Vlaamse taalgevoel niet uitmaken. Maar wie vandaag nieuwe brigade-samenstellingen maakt, doet dat wél vaak om zijn minachting uit te drukken, in elk geval in Vlaanderen.

De verschuiving in de gevoelswaarde van brigade zie je in de Dikke. In 2006 kwam de rollatorbrigade in het woordenboek terecht. Dat was nog een schertsende manier om de oudere mensen in de samenleving aan te duiden, die met hun rollator het straatbeeld meebepalen.

Eind vorig jaar is deugbrigade aan de Dikke toegevoegd, een aanduiding voor de deugmensen, ‘die politiek correct zijn en daar op demonstratieve wijze uiting aan geven’. Zowel deugbrigade als deugmens wordt ongunstig, spottend en minachtend genoemd. Hetzelfde gevoel roepen versoepelingsbrigade en lockdownbrigade op. Hoog tijd dat we die betekenisontwikkeling ook in de Dikke beschrijven.