Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Wulpse lijnrechtster

Onlangs viel mijn oog op een nogal ongewoon woord in de krant. Of eerlijker, mijn oog viel eerst op de foto bij dat ongewone woord in de krant. Daar moet ik eens iets over schrijven, dacht ik bij mezelf, en ik begon te graven in het archief van Vlaamse en Nederlandse kranten op zoek naar rechtsters.

Rechtsters, zegt u? Ja zeker, rechtsters. Een man is een rechter, een vrouw is een rechtster. Tenminste in de sport. Je leest werkelijk tientallen, honderden keren scheidsrechtster en lijnrechtster in de sportverslaggeving. Vrederechtsters, kantonrechtsters of handelsrechtsters ben ik niet tegenkomen.

Ik begrijp waar de behoefte aan rechtsters vandaan komt. Het komt nu eenmaal niet zo dikwijls voor – denk ik, maar sport interesseert me eigenlijk geen bal – dat vrouwen een voetbalwedstrijd voor mannen leiden. Wil je als journalist dan aangeven dan een vrouw het spel in handen heeft, dan noem je haar toch gewoon de scheidsrechtster? Nee?

Om een vrouwelijke persoonsnaam te maken, plakken we doorgaans ‘-ster’ aan de stam van een werkwoord. Een vrouw die arbeidt, is een arbeidster. Een vrouw die fietst, is een fietsster (let op de dubbele s). Een vrouw die voorzit is, is een voorzitster.

We maken ook vrouwelijke persoonsnamen door datzelfde ‘-ster’ toe te voegen aan een mannelijke persoonsnaam die op ‘-aar’ of ‘-ier’ eindigt: wandelaarster, kruidenierster. En er zijn ook woorden als vrijwilligster en wetenschapster, waarin ‘-ster’ doodgewoon de plaats inneemt van het achtervoegsel ‘-er’ van de mannelijke persoonsnamen.

Als wetenschapster kan, waarom vind ik rechtster dan vreemd? Omdat ik ‘wetenschapper’ kan splitsen in ‘wetenschap’ en ‘-er’, maar ‘rechter’ splitsen kan ik niet. En als ik het niet kan splitsen, dan kan ik de uitgang ook niet vervangen, want er is geen uitgang. ‘Lijnrechtster’ kan voor mij maar in één geval: als die mevrouw de lijnen van het voetbalveld recht.