Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Blauwe brieven – 25 jaar omroeptaal

Op 26 april 2011 overleed voormalig taalraadsman Eugène Berode. Hij was net geen 80. Bij zijn pensionering in 1996 blikte hij terug op 25 jaar blauwe brieven.

We kuisen onze turnsloefen, we hospitaliseren onze parlementairen, we brossen tot we gebuisd zijn, we halen een geldbeugel uit een sacoche, we worden betoelaagd of vragen een concordaat aan, we panikeren als we op onze honger blijven, we richten een paneelgesprek in over de waterbezoedeling in onze pilootgemeente, we horen gebeurlijk dat er in syndicale middens over de cumul gepraat wordt, we krijgen een tussenkomst van de mutualiteit en ja natuurlijk, we kopen pertang een velo.

Collega’s, in 1984 nog kon u in ons meest gezaghebbende woordenboek, de Grote Van Dale, lezen dat sloefen, pertang, sacoche of velo Belgische woorden zijn. En Belgisch betekent voor meneer Van Dale dat die woorden – ik citeer – tot de standaardtaal in België gerekend kunnen worden. Dat meneer Van Dale zijn leven inmiddels gebeterd heeft – niet helemaal, maar toch een beetje – kan hier buiten beschouwing blijven. Waar het me om gaat, is dat onze omroep die en andere dialectismen, gallicismen en purismen altijd al heeft afgewezen. Toen ik hier vijfentwintig jaar geleden kwam werken, kregen de microfoonmedewerkers al blauwe brieven. U weet wel, een kattebelletje in een blauwe envelop, met daarop : “In die uitzending hebt u gezegd: turnsloefen. Mensen die het beter kunnen weten, zeggen dat dit de correcte vorm is: gymschoenen.” Ik ben daarmee doorgegaan, en dat ik de stijl heb proberen te veranderen, doet er hier niet toe. Waarom ben ik ermee doorgegaan? Is het bij ons dan algemeen aanvaard om Zuid-Nederlandse, Vlaamse of Belgische varianten uit de standaardtaal te weren? Vergeet het maar.

Een citaat, even leerrijk als lang : “Veel Vlamingen hebben een Nederlands dialect als moedertaal en ze gebruiken dat ook als voertaal in een aantal situaties. In andere situaties gebruiken Vlamingen geregeld een soort superregionaal Zuid-Nederlands. En ten slotte kunnen zeer veel Vlamingen standaardtaal praten. De standaardtaal in Vlaanderen is wezenlijk dezelfde als die in Nederland, zij het dat ze met een ander accent wordt gesproken, en dat er specifieke zuidelijke woordkeuzen, stijl- en registernuances en zinsconstructies in zitten. Is er bezwaar tegen dat de meeste Vlamingen een zuidelijke variëteit van de Nederlandse standaardtaal schrijven of spreken? Ik zie er geen. Sommige mensen in Vlaanderen hebben dat nog altijd niet begrepen. Zij realiseren zich nog niet dat de eerste opdracht van de school nu is de jongeren zo taal- en communicatievaardig als mogelijk te maken en dat de strijd om de standaardtaal in feite allang is gestreden.” Einde citaat.

De auteur heeft groot gelijk, als hij constateert dat er verschillende taalregisters bestaan: dialect, tussentaal, standaardtaal. Daarmee trapt hij zelfs een open deur in en over die platitude zou ik het helemaal niet hebben, als sommige taalfundamentalisten niet bleven doen alsof hun neus bloedt. Natuurlijk is het dialect in sommige uitzendingen op zijn plaats. Natuurlijk praten sommige sterren, halve sterren of dwaalsterren een tussentaal. En wat dan nog! Een omroep is geen eiland, maar wel de spiegel van de samenleving en omroepmedewerkers die er anders over denken, lijden aan suïcidale neigingen. Niks aan de hand dus, althans wat mij betreft. Maar dan is er de omineuze opmerking : De strijd om de standaardtaal is allang gestreden. Met andere woorden: leve het Vlaams-Nederlands: “We verwachten ons aan onweerachtige buien”? Vlaams-Nederlands. Maar is dat dan geen klakkeloze vertaling van “s’attendre à” en “pluies orageuses”? En zeggen we in de standaardtaal niet: We verwachten onweersbuien? Vergeet het maar: de strijd om de standaardtaal is gestreden. Wie zegt dat? Frans Daems; de man is hoogleraar en doceert Nederlands aan een Antwerpse universiteit. Tussen twee haakjes: Daems heeft dat gezegd in 1983 en dat hij zich inmiddels bekeerd heeft – niet een beetje, maar helemaal – kan hier buiten beschouwing blijven.

Want anderen houden de Vlaamse taalfakkel brandend. Nog een kort citaat uit november 1994 : “Ik verwacht van de Vlamingen dat ze vanuit hun eigen situatie een bijdrage aan het Nederlands leveren. Ze kunnen het Nederlands verrijken met (a) hun typische Vlaamse woorden en uitdrukkingen, (b) hun gallicismen, (c) hun purismen. Berode vecht voor het Nederlands, maar is niet in staat één woord of uitdrukking aan het Nederlands toe te voegen. Hij veroordeelt zichzelf tot totale onvruchtbaarheid.” Einde citaat. Het komt uit de pen van Kas Deprez, hoofddocent sociolinguïstiek aan de Universitaire Instelling Antwerpen en aan de Katholieke Universiteit Leuven. Deprez maakt zich nodeloos zorgen over mijn vruchtbaarheid – dat gaat nog altijd prima, dank u -, maar voor de rest ben ik niet van plan om hier een particulier oorlogje uit te vechten. Ik constateer alleen maar dat sommige hoofddocenten en andere academische medewerkers geen bezwaar maken tegen gallicismen als editoriaal, tegen dialectismen als sloefen en natuurlijk niet tegen purismen. Ze gaan nog altijd liever met een regenscherm onder het stortbad staan dan met een paraplu onder de douche. Ieder diertje zijn pleziertje, denk je dan, maar hun standpunt heeft wel zo zijn consequenties.

Ik geef een voorbeeld. In de tijd dat onze omroep examens organiseerde in plaats van selecties, heb ik duizenden dissertaties gelezen van kandidaat-journalisten of kandidaat-producers. Welke maatstaven hanteerden de examinatoren? Ze zijn bekend: die man schrijft naast de kwestie; dat proza is zo abstract dat het onleesbaar is; die kandidaat maakt vijf dt-fouten en als hij of zij dat al niet weet … Enzovoorts, enzovoorts. En de dialectismen of gallicismen? Ik wens niet te generaliseren, maar de meeste dissertaties wemelden ervan. Alleen was er de soms uitgesproken, maar meestal stilzwijgende afspraak om er bij de beoordeling niet of nauwelijks rekening mee te houden. Niet dat de examinatoren die -ismen aanvaardbaar vonden; maar ze wilden van het examen geen slagveld maken. Anders geformuleerd: taalzuivering in de zin van zeg-niet-maar-wel is vrijwel nooit een criterium geweest om iemand te laten zakken. Om de doodsimpele reden dat we wilden vermijden dat – om het met Corneille te zeggen – le combat cessa faute de combattants. Het is een pessimistische constatering, maar ik ben geen hypocriet: het taalgebruik van veel ook academisch geschoolde Vlamingen barst nog altijd van de gallicismen. Onze omroep is er altijd van uitgegaan dat we de mensen wel zouden ontluizen, zodra ze in dienst komen. Daar zijn we nog altijd mee bezig. Is dat echt een taak van de BRTN? Mijn antwoord is ja. Waarom?

Is het omdat dialectismen of gallicismen voor de Vlamingen zo helder zijn als koffiedik? Nee toch of heb ik het mis, als ik ervan uitga dat u de zinnetjes waarmee ik vandaag begonnen ben, moeiteloos hebt begrepen? Is het dan omdat sommige Vlamingen zich ergeren aan Belgische afwijkingen van de standaardtaal? Ergernis, het is bekend, veroorzaakt ruis en een kras op een plaat staat een goede communicatie wel in de weg. Ik geef één voorbeeld. Mia Doornaert in De Standaard van 18 augustus 1993: “Ik stel me een Franstalige of een migrant voor die Nederlands leert en dat eens wil uittesten door naar een populair programma op een Vlaamse zender te kijken. En dan zaken hoort als “Nee, madam, da kunde gaa toch niet toen” of in een reclame een vrouw hoort zeggen dat ze “iel content van” haar wasproduct is. Bepaald een aanmoediging om verder te leren.” Einde citaat. Hoeveel Mia’s er in Vlaanderen zijn weet ik niet. Wel weet ik dat er geen slechter luisteraar is dan een geërgerd luisteraar. Daarom gebruik ik Nederlands en geen Belgisch. Omdat elke klant voor mij koning is, ook als zij Mia heet.

De doorslag geeft evenwel dat wij een omroep zijn met een publieke opdracht. En die opdracht houdt in dat we gallicismen, dialectismen en purismen weren uit ons taalgebruik. Hoe weet ik dat? Heeft de Vlaamse overheid dan niet jarenlang de vloer aangeveegd met ons koninklijke Nederlands? Heb ik zelf niet jarenlang week in week uit het krakkemikkige taalgebruik van de overheid geschandvlekt? Heeft die overheid – nee, ik word niet gehinderd door valse bescheidenheid – me daarvoor geen erepenning gegeven, waarschijnlijk onder het motto: If you can’t beat him, join him? Het klopt allemaal. Maar de laatste jaren wenst de overheid Nederlands en geen Belgisch te gebruiken en beseft zij ook dat je niet kunt blijven volstaan met lippendienst aan de schoonheid van het Nederlands. Vijf jaar geleden nog had het Vlaamse parlement één voltijdse taaladviseur en de Vlaamse administratie een halftijdse taaladviseur. Nu heeft het Vlaamse parlement twee voltijdse taaladviseurs en de Vlaamse administratie drie voltijdse taaladviseurs. Voor mij ligt de conclusie voor de hand. Als de overheid het goede voorbeeld geeft, kunnen wij niet doen alsof onze neus bloedt. Blauwe brieven zijn met andere woorden geen overbodige luxe voor een omroep met een publieke opdracht.

Collega’s, als we het hebben over taalzorg bij de omroep, gaat het om veel meer dan blauwe brieven. Hoe wij over taal denken is van minder belang dan hoe de taalgebruikers, onze luisteraars en kijkers dus, over taal denken. Met andere woorden: welke taaluitingen vinden zij goed of slecht en bovenal: op grond waarvan vinden zij dat? Daar is onderzoek naar gedaan en wat blijkt? De taalgebruikers, nog eens onze kijkers en luisteraars, gebruiken negen normen om taaluitingen te beoordelen. Ik beperk me voorlopig tot twee voorbeelden. Sommigen vinden dat je je taal allereerst puur moet houden. Gebruik met andere woorden geen barbarismen zoals gallicismen of andere vormen van taalvermenging zoals dialectismen, als u hen niet wilt ergeren. Zij hanteren de zuiverheidsnorm. Anderen vinden dat het vooral raadzaam is om die taalvormen te gebruiken die gezaghebbende mensen of instanties ook gebruiken. Zij hanteren de autoriteitsnorm. Nu weet ik wel dat autoriteit heel betrekkelijk is: je hebt alleen maar het gezag dat anderen je willen toekennen. Maar goed, veel Vlamingen blijken het Nederlands van de BRTN als het betrouwbaarste Nederlands te beschouwen. Ik ben geen masochist en vraag me dus niet af waar we dat aan verdiend hebben. Ik ben ook geen naïeveling en sta hier dus niet te jubelen. Ik registreer alleen maar een feit. En bovendien relativeer ik het. Toegegeven, wat taalgebruikers vinden, is altijd belangrijk, maar de autoriteitsnorm of de zuiverheidsnorm komen niet voor in de taalnormentop-drie. Op het schavotje staan wel met goud de esthetische norm, met zilver de conventienorm en met brons de efficiëntienorm. Welke consequenties heeft dat voor ons taalbeleid?

Allereerst is er de esthetische norm. Goede taaluitingen zijn voor de meeste taalgebruikers mooi, creatief, verrassend, origineel, spits. Dat zal wel, zeggen de taaladviseurs, maar wat moeten we ermee? We kunnen tegen medewerkers weliswaar zeggen: “Schrijf creatief’ of” Bedenk eens iets origineels”, maar praktisch of bruikbaar kun je die raad bezwaarlijk noemen. Dan proberen we het maar met negatieve adviezen. Bij wijze van voorbeeld: weg met clichés. Op het eerste gezicht een dom advies natuurlijk, want clichés zeggen precies wat we bedoelen en bovendien zijn de luisteraars er net als wij vertrouwd mee. En toch, waarom wordt een fabriek alsmaar in de as gelegd of gaat ze almaar in vlammen op? Waarom gaan de gevechten waar dan ook almaar onverminderd door? Waarom verandert een stad bij een belangrijk staatsbezoek almaar in een vesting? Waarom staan banen almaar op de tocht? Waarom zijn de vakbonden almaar fel tegen en kunnen cijfers alleen maar fors stijgen of dalen? Waarom blijven we de feiten hardnekkig op een rijtje zetten? Niet verwonderlijk dat we het dan niet meer zien zitten. In een woord, je blijft lachen.

In alle ernst: creatief taalgebruik stellen de luisteraars en kijkers het meest op prijs, maar ik vrees dat taaladviseurs u daarbij nauwelijks kunnen helpen. U kunt beter zelf veel leren van anderen, u kunt vooral veel beter brainstormen, u kunt vooral veel beter gaan samenzitten om uit te maken waar de grens ligt tussen creatief en melig. Ik denk dat ik maar eens een risico ga nemen. Of misschien kan ik toch maar beter clichématig mijn nek uitsteken. Melig. De Venus van Milo. Ervoor een collectemandje. Ervoor een bordje. Daarop de tekst: Voor de armen. Melig dus. Origineel. Een halve eeuw geleden komt de kleine clown Busiau de planken op. Met een schilderij, maar wat erop staat, is niet te zien. Hij plaatst het tegen de muur, links, rechts. Dan in de hoogte, links, rechts. En dan hoor je hem mompelen: “Wat doen we er het best mee: tegen de muur zetten of ophangen?” En dan zie je wat op het schilderij staat: het portret van Hitler.

En dan is er nog de zilveren conventienorm. Veel taalgebruikers vinden die taalvormen goed die rekening houden met de geldende grammaticaregels. Anders geformuleerd: goed Nederlands is voor hen het Nederlands dat ze op de schoolbanken geleerd hebben. Ze zijn conservatief. Voor hen heeft de raad zijn mening herzien, en niet haar mening. Voor hen is deze beslissing belangrijker dan die, en dus niet belangrijker als die. Voor hen treft beide piloten geen schuld, want “schuld” is nog altijd het onderwerp en dus is voor hen “Beide piloten treffen geen schuld” grammaticale nonsens. Voor hen is vastigheid het belangrijkst, en dus niet het meest belangrijk. Voor hen die het allemaal op school geleerd hebben is er geen twijfel mogelijk en dat is jammer voor zij die, pardon voor hen die er anders over denken. Wat is de moraal van het verhaal? Je kunt opmerken dat de zo-even gesignaleerde fouten, nu ja fouten, vaak voorkomen. Of dat het Nederlands een levende taal is en zich dus ontwikkelt. Of dat elke taalverandering begint als een taalfout. Of dat het niet de taak is van een omroep om welke taalontwikkeling ook dood te zwijgen. Het klopt allemaal. En toch zijn mijn adviezen altijd aan de conservatieve kant. Waarom? Doodsimpel: als de luisteraars en kijkers conservatief taalgebruik of liever conservatieve grammatica verkiezen, doe ik het ook. Ook in deze aangelegenheid is voor mij de klant koning. Zeg “de raad en zijn beslissing” en u ergert niemand. Zeg “de raad en haar beslissing” en u ergert sommigen. En het is hoogst onverstandig om luisteraars te ergeren.

Tot slot is er nog de derde van de taalnormentop-drie, namelijk de efficiëntienorm. Hoe minder moeite mensen zich moeten getroosten om te begrijpen wat ze horen, hoe beter ze de taaluiting vinden. Tja natuurlijk, kun je sneren, de wet van de minste inspanning, maar toch ligt deze zedenles voor de hand: schrijf effectief, schrijf doeltreffend. Gebruik die taalvorm die uw bedoeling zo eenvoudig mogelijk weergeeft. Zelf heb ik dat nu bijna een halve eeuw geleden geleerd van Kurt Tucholsky, de Duitse journalist en schrijver die geobsedeerd was door de helderheid van de formulering. In zijn bundel “Lerne lachen ohne zu weinen” van 1931 staat een essay over leesbaar schrijven. Zijn eerste vuistregel zal ik nooit vergeten. Driemaal hetzelfde woord: Hauptsätze, Hauptsätze, Hauptsätze. Schrijf hoofdzinnen en nog eens hoofdzinnen. En onderverstaan: ze zouden de bijzin moeten verbieden. Het is nog altijd een gulden schrijfregel, ook al moet je hem met een korreltje zout nemen. Dat geldt overigens voor alle schrijfregels, net als voor de tien geboden. Je hoort er altijd een elfde bij te denken: Pas de bovenstaande tien geboden toe, maar met mate.

De regels om effectief te schrijven, zijn u ongetwijfeld bekend. U kunt ze overigens aantreffen in het Stijlboek van de radio dat de collega’s van de radionieuwsdienst met de hulp van een paar deskundigen hebben samengesteld. Heeft het zin om ze hier nog eens te herhalen? Eigenlijk niet. Maar u zult me de illusie gunnen dat ik straks met een gerust geweten naar huis kan gaan. Met uw goedvinden – hoop ik – vat ik de schrijfregels een laatste keer samen, en dat in de kortst mogelijke vorm. De formulering is niet van mij. Ze komt uit het boekje “Spelregels voor drukverkeer” van de Stadsdrukkerij van Amsterdam uit 1973. In de volgende tien adviezen hoeft u het woord “lezer” alleen maar te vervangen door “luisteraar” of “kijker”. Daar gaan we : 1. Wie is uw lezer? 2. Wat wilt u zeggen? 3. Orden uw punten logisch. 4. Schrijf korte zinnen. 5. Vermijd ingewikkelde constructies. 6. Schrijf begrijpelijke woorden. 7. Schrijf concreet. 8. Gebruik de actieve vorm. 9. Kijk uw werk drie keer na. 10. Respecteer uw lezer. Ik besef dat radio en televisie snelle media zijn en dat u dus vaak geen tijd hebt om uw werk drie keer na te kijken, maar voor de rest ben ik het met de schrijfadviezen volkomen eens. En ook met het Amsterdamse elfde gebod en gemakshalve heb ik van de “lezer” de “luisteraar” gemaakt : “Alle adviezen komen voort uit het principe: respect voor de luisteraar. U hebt aanwijzingen gevonden om de communicatie tussen u en uw luisteraar te bevorderen. Maar leesbaar schrijven is allereerst een kwestie van mentaliteit. U kunt pas leesbaar schrijven, als u leesbaar wilt schrijven.” Einde citaat.

Ik besef dat sommigen onder u het niet helemaal met me eens zullen zijn en misschien zelfs helemaal niet. Hoe denk ik bijvoorbeeld over het volgende citaat : “We horen ons geestelijk niveau af te stemmen op het begripsvermogen van de meest achterlijken onder degenen tot wie we van plan zijn ons te richten. Het begripsvermogen van de grote massa is heel beperkt, het begrip klein en de vergeetachtigheid groot. Gezien deze feiten dient onze taal, als ze doeltreffend wil zijn, zich tot enkele punten te beperken.” Einde citaat. Ben ik het daarmee eens? Nee, en dat is niet verwonderlijk want ik ben het nooit eens met wat Hitler schrijft in Mein Kampf. Nee, ik ben geen Übermensch en ga er dus van uit dat onze luisteraars en kijkers ten minste even intelligent zijn als wij. Het enige verschil is dat wij professionele taalgebruikers zijn en zij niet. En dat heeft zo zijn consequenties.

Collega’s, omroeptaal. Ik heb proberen uit te leggen welke taalnormen de omroep het best kan hanteren. Ik vat ze samen en dat, overeenkomstig de schrijfregel “hoe concreter, hoe beter” met voorbeelden. Heb het niet over “syndicale middens”, als u “vakbondskringen” bedoelt. Laat af en toe eens banen verdwijnen; ze hoeven echt niet altijd op de tocht te staan of – God betere het – geschrapt te worden. Heb het niet over “het bestuur en haar beslissing”, als u “zijn beslissing” bedoelt. En waarom zou u uw luisteraars of kijkers om de oren slaan met een zin als: Er zijn andere milieucomponenten dan lucht en water? Zeg liever in uw moers taal dat ons milieu niet alleen bestaat uit lucht en water. Daarmee is de kous niet af, maar ik heb van Voltaire geleerd dat alles te willen zeggen de beste manier is om u te vervelen. Daarom doe ik mezelf geweld aan en beperk ik me tot nog twee korte opmerkingen.

Ik heb nog geen woord gezegd over de uitspraak en dat is een onvergeeflijke blunder. Want als we het hebben over omroeptaal, zijn de stem, de articulatie en de intonatie de belangrijkste norm. Gebruik de standaardtaal, schrijf creatief en origineel, formuleer helder. Prachtig, maar het is al boter aan de galg, als u tekortschiet achter de microfoon. Ik had dat al veel eerder moeten zeggen, maar ik heb één excuus: ik trap niet graag een open deur in. Mijn tweede opmerking gaat over objectief taalgebruik.

Jaja, het is me bekend dat objectiviteit een illusie is. Quid est veritas nietwaar. En ik heb ook Bertold Brecht gelezen, of toch zijn opstel “Fünf Schwierigkeiten beim Schreiben der Wahrheit”. Het is een gruwelijke vergissing, zegt Brecht, te geloven dat de dingen veranderen, als je de woorden verandert. En gelijk heeft hij. Je kunt “precision bombing” omschrijven als “surgical strikes”, maar bombardementen blijven het. Je kunt van “concentration camps” “pacification centres” maken, maar concentratiekampen blijven het. Het klopt allemaal: woorden veranderen de dingen niet; woorden zuigen alleen maar meningen op. En juist voor meningen in woorden horen we alert te zijn. Of we nu “zelfmoord” of “zelfdoding” zeggen, het verandert niks aan het feit dat mensen een eind maken aan hun leven. Maar als we beide termen door elkaar gebruiken, geven we de luisteraars de ruimte om verschillend over het verschijnsel te denken. Het is met andere woorden weer eens hetzelfde liedje: al mijn adviezen komen voort uit respect voor de luisteraars of kijkers.

Collega’s, tot zover de taalnormen, maar dé vraag is natuurlijk of er iets van is terechtgekomen. Negatief geformuleerd: zijn de normen en daaruit voortvloeiende adviezen geen dode letter gebleven? Concreet geformuleerd: merk ik een verschil tussen ons taalgebruik van 25 jaar geleden en dat van nu? Emotionele uitspraken wens ik daarover niet te doen, want als je een beetje ouder wordt, krijg je steeds meer de neiging om vroeger per definitie beter te vinden. De goeie ouwe tijd nietwaar. Mij niet gezien.

Alleen over twee taalnormen meen ik iets zinnigs te kunnen zeggen. Allereerst over de zuiverheidsnorm, dus over zeg-niet-maar-wel. Ik heb mijn blauwe brieven uit 71 – jawel, ik heb ze bewaard – ik heb dus mijn blauwe brieven van 71 vergeleken met die uit 91. Dit zijn mijn drie conclusies. Eén: vaak gaat het om dezelfde opmerkingen. We spannen nog altijd vaak een proces in in plaats van aan. We leggen nog vaak klacht neer in plaats van ze in te dienen. We hebben het nog vaak over objectieven in plaats van oogmerken of doelstellingen. Tweede conclusie: er zijn een aantal gallicismen bij gekomen. Eén voorbeeld: nu laten we politici vaak de kalender van hun werkzaamheden vaststellen. Gregorius de dertiende heeft onze kalender vastgesteld en zeg dus “tijdschema”, als u dat bedoelt. Derde conclusie: veel afwijkingen van de standaardtaal komen nu veel minder voor. Of zijn zelfs helemaal verdwenen. Ten gerieve van de ongelovige Thomassen geef ik tien voorbeelden. In 71 maakten we ergens abstractie van; nu laten we het buiten beschouwing. In 71 interesseerden we ons ergens aan; nu interesseren we ons ervoor. In 71 was een betrekking te begeven; nu is ze vacant of staat ze open. In 71 maakten we het bilan op, nu de balans. In 71 was dat het bijzonderste doel, nu is het het voornaamste doel. In 71 was wat dan ook verplichtend, nu is het verplicht. In 71 hadden we het over de president van Anderlecht, nu over de voorzitter. In 71 had de brandweer de brand omschreven; nu hebben de spuitgasten de brand onder controle. In 71 besloten de spoorwegen om een trein naar de kust te ontdubbelen; nu laten we de spoorwegen een extra trein inleggen. In 71 had een vermiste blond haar met een streep in het midden; nu is die streep een scheiding geworden. Enzovoorts, enzovoorts. Dus er is nog hoop. En we zullen doorgaan.

En dan is nog de efficiëntienorm. Vorig academiejaar heeft een studente van de Gentse universiteit onderzocht wat daarvan is terechtgekomen. Ze heeft BRTN-microfoonteksten uit 1950, 1960, 1970 enzovoorts met elkaar vergeleken. En wat blijkt uit die licentiaatsverhandeling? Jawel, dat ons taalgebruik steeds efficiënter wordt, dat we steeds leesbaarder schrijven, dat we steeds helderder formuleren. Hoe weet die studente dat? Omdat onze zinnen steeds korter worden, omdat we steeds minder ingewikkelde zinsconstructies gebruiken, omdat we steeds minder moeilijke woorden gebruiken, omdat we steeds minder de lijdende vorm gebruiken, omdat we steeds meer elliptische zinnen, dus zinnen zonder vervoegd werkwoord gebruiken. Enzovoorts, enzovoorts. Er is dus nog hoop. En we zullen doorgaan.

Jawel, collega’s, we zullen doorgaan, maar hoe? Hoe organiseert de publieke omroep met andere woorden het best de taalzorg? Ik wens daar geen krasse uitspraken over te doen. Ik ben niet uit op goedkoop succes. Ik ben geen demagoog. Ik heb begrepen dat de directie van de BRTN nu aan het onderzoeken is hoe het verder moet met de taalzorg. Ik heb daar alle begrip voor: als een organisatie het anders wil doen, moet ze daarvoor de tijd nemen. Maar ik ben ook niet naïef en daarom is dit mijn laatste woord. Ik hoop uit de grond van mijn hart dat het een platitude is en zelfs een volstrekt overbodige opmerking. De BRTN is een organisatie die 24 uur op 24 woorden en zinnen produceert. En wie taal produceert, kan het zich niet permitteren om taalzorg te reduceren tot lippendienst aan de schoonheid van het Nederlands. Daarom – en hoe komt het toch dat die gloed in mij blijft zinderen? – daarom dus zeg ik tegen ieder van u afzonderlijk en tegen de organisatie in haar geheel: Blijf letten op de Nederlandse-taalwinkel. Behoud in godsnaam de kwaliteit.

Eugène Berode
23 mei 1996