Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Dat proeft naar meer?

Zaterdag hebben we een schoolreünie gehad. Vijfentwintig jaar geleden hadden de meesten van ons elkaar voor het laatst gezien. Het was gezellig, heel gezellig, zo gezellig dat een ex-klasgenoot van me vond dat het naar meer proefde. Ik vond van niet, maar ik heb hem toch niet tegengesproken. Voor mij smáákte het naar meer.

Met ‘proeven’ en ‘smaken’ is iets aan de hand als met ‘noemen’ en ‘heten’. Intussen weet iedereen wel – daar ga ik geheel ten onrechte van uit – dat ‘noemen’ ‘een naam geven’ betekent en ‘heten’ ‘een naam hebben’. De man heet Jean-Pierre maar iedereen noemt hem Zjie-Pie.

Net zo gaat het met ‘smaken’ en ‘proeven’. ‘Smaken’ betekent ‘een smaak hebben’ en ‘proeven’ ‘een smaak waarnemen’. “De Grolsch smaakt dit jaar anders”, schrijft er eentje op internet. Volgens hem smaakt hij naar appelsap. Dan moet hij maar eens een goede Belgische pils proeven, als je het mij vraagt. Zo hoort het: iets smaakt en iemand proeft.

Maar net zoals ‘noemen’ en ‘heten’ weleens – weleens!? – door elkaar gehaald worden, hoor en lees je ook geregeld ‘smaken’ als het ‘proeven’ moet zijn, en omgekeerd. “Heineken proeft naar kattenpis”, lees ik op internet. Niet dus. Misschien moet die kritische drinker zijn tanden eens poetsen met de tandpasta waarin je “alleen maar zeperige munt smaakt”. Ook niet dus.

Zaterdag smáákte het naar meer. Ook de champagne bij het aperitief. Voorwaar geen kattenpis.