‘Aan de Heer taalzuiveraar van de VRT’ staat er in een zwierig handschrift op de envelop die ik na een weekje vakantie op mijn tafel vind. Mevrouw De Backer zit met een groot probleem, schrijft ze. ‘VRT’ staat voor de Vlaamse radio en televisie en dan moet hij volgens haar ook maar de Vlaamse uitspraak van ‘tram’ laten horen.
Mevrouw De Backer is niet de eerste die over de ‘trem’ klaagt. Minstens drie keer per week krijg ik er een mail of een brief over. Daarmee staat de kwestie-‘trem’ op nummer 1 in de lijst van ergernissen.
Geduldig leg ik aan iedere klager uit dat ‘tram’ eigenlijk een Engels woord is – ja zeker, het is een verkorting van ‘tramway’ – en dat die oorspronkelijke uitspraak in Nederland bewaard is. Ik leg uit dat de Vlamingen ‘tramway’ via het Frans hebben leren kennen – wij hadden nu eenmaal minder contact met het Engels dan met het Frans – en dat wij de verfranste uitspraak ‘tramwè’ hebben verkort. En, voeg ik eraan toe, “ik ben niet van plan een correcte uitspraak van het woord ‘tram’ te verbieden”.
Maar mag ik toch deze warme oproep doen? Zeg alsjeblieft ‘tram’. Het is nergens voor nodig dat we ‘trem’ zeggen. Geen enkele Vlaming doet dat spontaan, waarom zouden wij het dan wel doen?