Je vraagt je soms toch af waar al die waanideeën over taal vandaan komen. Me van geen kwaad bewust schrijf ik in mijn taalmail van vorige week: “Maar de huurmoordenaar denkt daar anders over.” Had ik dat maar niet gedaan. Mag dat zomaar, meneer Hendrickx, een zin met ‘maar’ beginnen?
En waarom zou dat niet mogen? Begin een zin gerust met ‘maar’. Ook met ‘en’ trouwens, als je daarnet vertwijfeld het hoofd schudde. Er is nog niemand in de gevangenis beland omdat hij een zin met ‘maar’ of ‘en’ begonnen was.
Ook van de grammatica mag het. Dat zeg ik erbij voor die ene man die vindt dat ik alleen adviezen mag geven die ik kan staven met gerenommeerde naslagwerken, zoals ‘Juist’. Hij was even vergeten dat ik dat boekje zelf geschreven heb.
Maar ik wijk af. (Oeps, nu doe ik het weer.) ‘Maar’ aan het begin van een zin kan best. “In dit geval staat het lid dat met maar begint, niet in tegenstelling tot de inhoud van het direct voorafgaande, ook niet tot het direct voorafgaande, beschouwd als uitspraak,” zegt de spraakkunst met een zin die ik nooit ofte nimmer op de radio wil horen, “maar tot de gedachtegang of het thema van een ruimere voorafgaande context. De spreker kan ook aanknopen bij een situatie. Is die situatie anders dan hij verwacht of dan hij vindt dat ze zou moeten zijn, dan kan hij zijn verbazing of afkeuring laten blijken in een maar-zin.”
Het mag dus.