Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Het levenloze lijk

Het stond er echt: “Op 5 maart 2002 trof de politie het levenloze lijk aan van een 51-jarige havenarbeider.” Die moet echt wel morsdood zijn, dacht ik meteen. Doder dan een levenloos lijk kun je niet zijn.

‘Het levenloze lijk’ is natuurlijk dubbelop. Een lijk is altijd levenloos, behalve als we het over een levend lijk hebben, maar dat is dan ook geen echt lijk maar alleen maar een levende die er als een lijk uitziet. Er had dus gewoon ‘het lijk’ kunnen staan.

Gek genoeg zou ik er niet over gestruikeld zijn als er ‘het levenloze lichaam’ gestaan had. “Is daar dan iets mis mee?”, hoor ik iedereen al denken. Eigenlijk wel. Eigenlijk is ‘het levenloze lichaam’ even dubbelop als ‘het levenloze lijk’.

Stel dat er had gestaan dat de politie ‘het lichaam’ van een havenarbeider gevonden had. Dan wisten we met z’n allen meteen dat hij dood was. Had de politie ‘de havenarbeider’ gevonden, dan leefde hij waarschijnlijk nog. Tenzij gezegd werd dat ze hem levenloos gevonden hadden. Maar nu ze zijn lichaam gevonden hebben, is hij zonder enige twijfel dood.

En toch maken de meeste mensen geen bezwaar tegen ‘het levenloze lichaam’. Het zal er wel mee te maken hebben dat een lichaam niet per se dood is. Maar een lijk is dat wel. Behalve als we het over een levend lijk hebben. Maar dat wist je al.