Taalcolumns van Ruud Hendrickx

En de taaladviseur, die zeurde voort

Clijsters, die komt naar het net. De regenzone, die trekt vannacht over het land. De Nationale Loterij, die wil ons nu ook op voetbalwedstrijden laten gokken. Die zinsconstructie, die bevalt de heer Van Brabant uit Limburg helemaal niet. “Passim!”, dat schrijft hij er in zijn brief bij. Dat ‘passim’, dat is Latijn voor: dat die, dat dendert maar door.

De heer Van Brabant, ergert die zich terecht? In de gesproken taal, daar is de constructie volgens de spraakkunst heel gewoon. De taalgebruiker, zegt de ANS, die heeft kennelijk een zekere behoefte aan de steun van het herhalende voornaamwoord. Maar die herhaling met een voornaamwoord, die is alleen maar algemeen aanvaarde standaardtaal als een zinsdeel uit een groot aantal woorden bestaat. Maar de grens tussen een groot en een klein aantal woorden, die ligt natuurlijk voor iedereen ergens anders. Je gezond verstand gebruiken en niet overdrijven met herhaling, daar gaat het om.

Ze komt ook in een andere vorm voor, die constructie met herhaalde zinsdelen. Je kunt het namelijk ook achterop zetten, het herhaalde zinsdeel. Ik weet niet wat hij daarvan vindt, de heer Van Brabant. Maar allicht ergert hij zich daar evengoed aan, aan die vorm van herhaling.

Mijn punt, dat is – denk ik – nu wel duidelijk. En van mijn opgestoken vingertje, daar heb je intussen ook wel genoeg van. Laat ik dit er dan maar achter zetten, een punt.