Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Met de kippen op hok

Ophokplicht. Spreek dat woord nu nog eens langzaam uit – op-hok-plicht – en geniet van die heerlijke doffe o’s en dan ineens die verhelderende i. Wat een pracht van een woord. Voor mij geen ‘liefde’ of ‘goesting’. Nee, ‘ophokplicht’ is zonder enige concurrentie het mooiste woord van het Nederlands. En dan durft zo’n betweter eraan te twijfelen of ‘ophokplicht’ wel bestaat.

Natuurlijk bestaat ‘ophokplicht’. “Zeg jij,” reageert die betweter, “maar het staat niet in Van Dale. Dus …” Daar word ik nu helemaal niet goed van. Hoe kan het woord in Van Dale staan als er nog helemaal geen ophokplicht was toen die Van Dale verscheen? Zou die betweter ook tegen Alexander Graham Bell gezegd hebben dat hij zijn uitvinding niet ‘telefoon’ mocht noemen omdat het niet in het Engelse woordenboek stond?

Een andere betweter vindt dat ‘ophokplicht’ niet kan omdat de kippen niet ‘op’ hun hok moeten gaan zitten, maar ‘in’ hun hok. Het zou dus ‘inhokplicht’ moeten zijn. Serieus blijven, hè jongens. ‘Ophokken’ is gewoon een van de werkwoorden waarin ‘op’ iets aanduidt als ‘bewaren’ en ‘verbergen’. Dingen die je ‘oppot’, stop je ook ‘in’ een pot.

Nog een andere betweter betwist de beklemtoning. Het moet ‘ophókplicht’ zijn, want de kippen moeten op hok. Volgens mij moeten de kippen in hun hok, zoals de vorige betweter zei. Nee, het is wel degelijk ‘óphokplicht’. En goh, wat klinkt dat toch heerlijk.