Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Driedubbel

Ik had het moeten weten. Ik had nooit, maar dan ook nooit, in mijn taalmail ‘het driedubbele’ moeten vervangen door ‘drie keer zoveel’. Prompt krijg je dan reacties als: dat is niet hetzelfde, want ‘driedubbel’ is ‘zesvoudig’. Logisch toch? ‘Dubbel’ is twee keer, ‘driedubbel’ is dus drie keer twee keer. Zes keer dus. Taal is helaas geen wiskunde.

Je zult me uiteraard nooit horen beweren dat ‘dubbel’ niet hetzelfde is als ‘twee keer’. Maar dat ‘driedubbel’ dáárom ‘zes keer’ is, is – met permissie gezegd – onzin. Draai de zaak maar eens om. Lance Armstrong heeft zes keer de Tour gewonnen. Zou je ooit zeggen dat hij driedubbel Tourwinnaar is? Nee toch?

Hoe erg de wiskundigen onder ons het ook mogen vinden, ‘driedubbel’ is hetzelfde als ‘drievoudig’. Net zo is ‘vierdubbel’ hetzelfde als ‘viervoudig’, en ‘vijfdubbel’ hetzelfde als ‘vijfvoudig’. Ik verzin daarmee niets nieuws. Volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal gebruiken we die woorden al minstens vijfhonderd jaar op die manier.

Sterker nog. In het WNT staat geen enkel voorbeeld met ‘‑dubbel’ waarvoor je de tafel van twee moet kennen. Wie denkt dat ‘driedubbel’ hetzelfde is als ‘zesvoudig’, heeft misschien wel een rekenknobbel, maar beslist geen talenknobbel.

Maar toch … ‘Tweedubbel’, zegt het WNT, wordt wel eens gebruikt als het om twee paren gaat. In een tweedubbel span kúnnen vier dieren staan. Maar zouden we een ‘dubbelspel’ in het tennis dan ook niet beter een ‘tweedubbelspel’ kunnen noemen? Ik zei het toch al: taal is geen wiskunde.