Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Makkullukkurruh

Er zijn makkelijker tegenstanders dan hij. Dat heb ik eens in mijn taalmail beweerd. Maar niet iedereen is het daarmee eens. Zijn het geen ‘makkelijkere’ tegenstanders? Het kan, maar het hoeft niet. Het sleutelwoord in deze kwestie is ‘welluidendheid’.

De grammatica van het Nederlands is veel te moeilijk, wordt wel eens beweerd. Door mensen die gewoon geen zin hebben om Nederlands te leren, denk ik dan. Neem nu deze regel: de verbogen vorm van het bijvoeglijk naamwoord treedt op in combinatie met een zelfstandig naamwoord in het meervoud. Kan het nog simpeler?

Met zulke ‘eenvoudige’ regels hoeven we op ‘warme’ zomerdagen nooit meer te zitten dubben over ‘ingewikkelde’ taalkwesties. En dus, beste taaladviseur, heb je het helemaal fout gedaan. Je moet er toch niet aan twijfelen dat er ‘makkelijkere’ tegenstanders zijn dan hij?

Nee, maar … Op een eenvoudige regel zijn er meestal uitzonderingen, en dat is bij deze regel niet anders. “De onverbogen vorm van het adjectief wordt soms gebruikt om ritmische of eufonische redenen”, zegt de spraakkunst. “Omdat het beter klinkt zonder e”, zeggen we in lekentaal.

Zo kunnen – kúnnen, niet móéten – we de e achterwege laten als door die extra e in meerlettergrepige adjectieven twee of meer doffe lettergrepen op elkaar zouden volgen. Dat doen we onder meer bij onzijdige woorden in het enkelvoud. Met het ‘onvermijdelijk(e)’ gevolg dat we – ten onrechte – gaan twijfelen aan ‘het grote boek’. ‘Grote’, niet ‘groot’.

De e hoeft er ook niet te staan bij meerlettergrepige bijvoeglijke naamwoorden in de vergrotende trap. ‘Betrouwbaarder(e)’ adviezen dan die van mij kun je niet krijgen. Wees dan ook maar gerust dat er geen ‘makkelijker(e)’ tegenstanders dan hij waren.