Alle Belgen zijn gelijk voor de wet, maar dat geldt niet voor de senatoren en de Kamerleden. De senatoren moeten het met een kleine letter stellen, de Kamerleden krijgen een chiquere hoofdletter. Dat is niet mijn schuld – ik heb respect voor beide hooggeachte volksvergaderingen. De schuldige is de Woordenlijst.
Namen van organen, instellingen, verenigingen, diensten en andere mogelijke samenwerkingsverbanden krijgen volgens de Woordenlijst een hoofdletter. Alleen, wanneer hebben we te maken met een naam? Daarover zwijgt de Woordenlijst in alle talen.
Gelukkig is er nog mijn gewaardeerde collega Ludo Permentier, de taalbewaker van De Standaard, met wie je over zulke kwesties kunt nadenken. We beschouwen een aanduiding als een naam – hebben we samen besloten – als ze min of meer officieel is én verwijst naar een orgaan waarvan er maar één bestaat. Alle zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden krijgen van ons een hoofdletter. We hebben het dus over de Europese Unie, de Kamer, het Centrum voor Gelijke Kansen en de Raad van State.
Goed geregeld, denk je dan. Maar het is soms toch wel heel subtiel. We hebben één Hof van Cassatie en vijf hoven van assisen. We hebben het Europees Parlement en het Vlaams Parlement – met hoofdletters – omdat die instellingen officieel zo heten (wie hoorde ik daar ‘noemen’ denken?). Maar het Ierse parlement krijgt een kleine p, want dat heet officieel de Dáil (zeg ‘dojl’). Het Belgische federale parlement bestaat uit – met hoofdletters – de Kamer en de Senaat. In Nederland heet de senaat – met kleine letter – officieel de Eerste Kamer.
Samenstellingen die met zulke aanduidingen gemaakt worden, behouden volgens de Woordenlijst de eventuele hoofdletters. Daarom hebben we samengestelde Kamerleden – met hoofdletter – en enkelvoudige senatoren – met kleine letter. De parlementsleden komen er bekaaid van af: zij krijgen naar aloude gewoonte altijd een kleine letter. Alle politici zijn gelijk, maar sommige politici zijn gelijker dan andere.