Ergens in Nederland woedt een hevige discussie onder collega’s, een taaldiscussie. Over de kern van de zaak zijn ze het eens: na afloop van een bijeenkomst zullen ze aan de deelnemers soep en broodjes aanbieden. Maar over de formulering zijn de meningen verdeeld: ‘na afloop is er soep en broodjes’ of ‘na afloop zijn er soep en broodjes’? Een domme Belg – mijn woorden, hoor, niet die van hen – mag de knoop doorhakken. Naar goede gewoonte wordt het een salomonsoordeel.
Laten we met iets eenvoudigs beginnen. Stel dat de deelnemers na afloop van de bijeenkomst geen soep en broodjes kregen, maar appels en peren. In dat geval is er geen probleem: na afloop ‘zijn’ er appels en peren. Beide leden van het onderwerp (‘appels’ en ‘peren’) staan in het meervoud en daarom staat ook de persoonsvorm in het meervoud.
Maar de deelnemers krijgen ‘soep’ – in het enkelvoud – en ‘broodjes’ – in het meervoud. Moet de persoonsvorm dan in het enkelvoud of het meervoud? Behalve in een paar uitzonderingen is het meervoud in zulke combinaties altijd mogelijk. Hier hoeft dus al geen discussie over te bestaan: na afloop ‘zijn’ er soep en broodjes.
Rest nog de vraag of er na afloop ook soep en broodjes ‘is’? Het enkelvoud is mogelijk als de leden van het onderwerp samen een eenheid vormen, zegt de spraakkunst. Voor wie niet op z’n cholesterol moet letten, ‘is’ er na afloop van de bijeenkomst spek en eieren – het gerecht, niet de afzonderlijke producten. Voor de zoetekauwen ‘is’ er koffie en gebak.
Soep en broodjes horen volgens mij niet zo onlosmakelijk bij elkaar als spek en eieren of koffie en taart. Daarom ben ik eerder geneigd te zeggen dat er na afloop soep en broodjes ‘zijn’. Maar wie ‘soep en broodjes’ als een exquis gerecht beschouwt, kan best het enkelvoud gebruiken.