Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Het gore lef!

Je moet het maar durven: twijfelen aan de taalbeheersing van de taaladviseur. (Die is uiteraard verre van perfect, maar een mens moet een stevige binnenkomer én vertrouwen in zijn eigen kunnen hebben.) “Ik lees in de taalbanken: ‘Hij zal helemaal niets durven zeggen.’ Ontbreekt er geen ‘te’? Of geldt die ‘te’ alleen voor Nederlanders?” Er ontbreekt helemaal niets, maar er had ‘durven te zeggen’ mogen staan.

En toch doet mijn criticus er goed aan veel te twijfelen (al moet hij niet te veel aan mij twijfelen). Er is inderdaad iets aan de hand met ‘durven’. ‘Durven’ wordt in de regel met ‘te’ gecombineerd als er een infinitief op volgt. De schuchtere man uit het voorbeeldzinnetje durft dus helemaal niets ‘te’ zeggen. Vlamingen vergeten die ‘te’ wel eens, met een kromme zin als gevolg. Dat had mijn criticus goed onthouden uit de Nederlandse les.

Maar zoals op elke goede regel zijn er ook op deze uitzonderingen. Soms mag ‘te’ weg. Als ‘durven’ mee achter in de zin staat, is ‘te’ niet verplicht. Het mag er staan, maar het hoeft niet. Let op, want het is heel subtiel: het gaat alleen om de vorm ‘durven’, als infinitief en als persoonsvorm van de tegenwoordige tijd. De uitzondering geldt niet voor alle andere vormen: niet voor ‘durf’, niet voor ‘durft’, niet voor ‘durfde’. Alleen maar voor ‘durven’ geldt ze. De schuchtere man beweert dus dat hij helemaal niets ‘durft te zeggen’ – met verplichte ‘te’ – of ‘zal durven (te) zeggen’ – met optionele ‘te’.

Soms is er geen keus en moet ‘te’ weg: als er voor ‘durven’ al een ‘te’ staat. Mijn criticus schijnt intussen helemaal niets meer ‘te durven zeggen’. Dat komt ervan als je met de taaladviseur in de clinch durft te gaan.