Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Rauwelijks

We hebben het weer eens gehad, het langverbeide Groot Dictee der Nederlandse Taal. Ook benieuwd hoeveel fouten ik had? Net zo veel als meneer De Kort, de winnaar: geen enkele. Niet dat ik zo’n goede speller ben. Ik heb helaas niet mee kunnen schrijven, omdat ik als juryassistent – of moet dat met een streepje? – de tekst vooraf al gezien had.

Wat had ik afgelopen zaterdag in Den Haag toch een medelijden met die arme Marcel Verstraete, de man met één fout. ‘Rauwelijks’ had hij verkeerd gespeld, met ‘ou’ in plaats van ‘au’. Wedden dat hij het nooit ofte nimmer zal vergeten? Als het voor hem een troost mag zijn, minstens de helft van de deelnemers had fout gegokt.

Een alledaags woord is ‘rauwelijks’ zeker niet. Alleen al daarom is het een uitermate geschikt woord voor het Dictee. Eerlijk zeggen, wie van jullie had het woord voor maandagavond negen uur al gehoord?

Volgens Van Dale is het een juridische term. Iemand ‘rauwelijks dagvaarden’ betekent: “hem zonder voorafgaand verlof van de rechter, zonder nadere aanmaning of verzoek om te voldoen ineens dagvaarden om in rechte te verschijnen; m.n. van een lasthebber geen rekening en verantwoording vragen, maar hem ‘rauwelijks’ aanspreken voor het saldo van de rekening”.

Kort gezegd: als het allemaal snel moet gaan, wacht je niet op de toestemming van de rechter en dagvaard je iemand ‘rauwelijks’. Of ‘rauwelings’, dat kan ook.

Als een klavecinist rauwelijks gestoord wordt door een gedownloade riedel van een hinnikend paard, dan heeft dat heden ten dage meestentijds niets met rechters te maken. Het betekent veeleer dat het gerinkel hem rauw op het dak valt, dat het als een onprettige en onoorbare verrassing komt. In de zin van ‘onaangenaam’ en ‘lelijk’ is ‘rauw’ nog maar een goeie honderd jaar oud. Net uit de luiers, dus.

Alleen al om pareltjes als ‘rauwelijks’ moet het Dictee blijven bestaan. Toch kan het niet tippen aan mijn lievelingswoord uit het Dictee van 1998. ‘Guichelheil’. Liefst in een precieus ovaal etuitje.