Of het iets te maken heeft met de eerste dagen van de herfst, ik weet het niet. Maar tegelijk met de eerste paddenstoelen in mijn gazon duiken de chagrijnige luisteraars weer op. De afgelopen week heeft ene meneer R. me drie kwartier onderhouden over de irritante klemtoonverschuivingen bij de VRT. Het ergste is dat de man gelijk heeft.
Volgens meneer R. leggen steeds meer presentatoren steeds vaker de nadruk op de eerste lettergreep van een beklemtoond woord, ook als dat helemaal niet nodig is of niet kan. “De laatste tijd neemt het epidemische afmetingen, meneer. Werkelijk iedereen doet het.” Net toen de man zijn beklag deed, hadden ze het in het journaal over de véé-el-dee (VLD), terwijl iedereen spontaan het over de vee-el-déé heeft. Quod erat demonstrandum.
Nieuw zijn zulke klemtoonverschuivingen niet. Misschien al wel tien jaar geleden hekelde Eugène Berode hetzelfde verschijnsel in het radiostijlboek. Hij merkte toen op dat vooral woorden van vreemde komaf er het slachtoffer van worden. De fínanciële gevolgen van een mílitair ingrijpen voor de Pálestijnen, het klinkt ons allemaal vertrouwd in de oren. En we vinden het normaal. Maar dat is het niet.
Kopaccenten komen alleen in een contrastpositie voor. Lees dit rijtje eens hardop: arresteren, fabriceren, componeren, registreren, onaneren. Spontaan verschuift de klemtoon naar voren, naar dat deel van de woorden dat ze niet gemeen hebben. Los hebben ze allemaal de klemtoon op de uitgang ‑éren. Met een contrastaccent is niets mis. “Ik zei niet cómmunisten maar cólumnisten” is zonder meer goed. Maar denk erom de volgende keer dat niet de líberalen en de sócialisten met de groenen in de regering zitten, maar wel de liberálen en de socialísten. Zolang het nog duurt tenminste.