Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Zalig(e) Kerstmis!

Dagen loop ik er nu al over te tobben en nog steeds ben ik er niet uit. Zou ik mijn dierbaren – ook jullie, mijn beste lezers – een zalig Kerstmis of een zalige Kerstmis wensen? Mijn moeder weet het wel. Zij wenst me straks zeker ‘ne zoalige Kèssemes’. Maar de Nederlandse redemptoristen wensen me een zalig Kerstmis, en straks doet de paus dat beslist ook, net voor hij bedankt voor de bloemen (en daarmee bedoel ik dat hij ‘dank u’ zegt).

Wie heeft gelijk, mijn moeder of de paus? Als kleine jongen heb ik geleerd dat ik naar allebei moest luisteren. Toch denk ik dat mijn moeder gelijk heeft. ‘Kerstmis’ is een ‘de’-woord. Dat merk je meteen als je de eeuwige vraag stelt: krijgen we dit jaar een witte Kerstmis? Als ‘Kerstmis’ een het-woord was, hadden we ‘een wit Kerstmis’ gezegd. En dat doet zelfs de paus niet. Bij ‘de’-woorden krijgt het bijvoeglijk naamwoord normalerwijs een e aan het eind. Als ik jullie een witte Kerstmis toewens, moet ik jullie dus ook een zalige Kerstmis toewensen. Logisch toch?

Of toch niet? Zelfs een gereputeerde schrijfster als Mensje van Keulen laat een vrouw zonder enige gêne tegen haar schoonzoon zeggen: “Zalig Kerstmis, jongen.” Waarschijnlijk met de zegen van de paus. Maar de taalpaus, de Grote Van Dale, wenst de jongen dan weer ondubbelzinnig een prettige of zalige Kerstmis.

Weet je wat ik doe? Ik wens jullie een zalige kerst. Zie je wel? Niemand zou het in z’n hoofd halen om zijn dierbaren een zalig kerst te wensen. Tuurlijk niet, want ‘kerst’ is net zoals ‘Kerstmis’ een ‘de’-woord en bij ‘de’-woorden wordt het bijvoeglijk naamwoord normalerwijs – zoals je al weet – verbogen.

Hoe dan ook, beste lezers, ik wens jullie een zalig kerstfeest en prettige kerstdagen. En waarom ik die woorden met een kleine letter spel, moeten jullie zelf maar uitzoeken. Ik ga Kerstmis vieren.