“Oeps! Voelen jullie je ook beledigd? Wij ook en we hebben meer reden dan jullie. We hebben toevallig een zoon met downsyndroom. Sorry hoor, maar blijkbaar gebruiken jullie nog dergelijke scheldnamen op jullie websites en teletekstpagina’s in de 21e eeuw.” Deze kijkers zijn boos omdat in de aankondiging van ‘Baantjer’ stond dat de enige getuige van een moord een ‘mongool’ was.
Ik begrijp dat ze verontwaardigd zijn. Woorden duiden niet alleen zaken in de werkelijkheid aan, maar hebben ook een gevoelswaarde. En die kan heel persoonlijk zijn. Wat de een heel neutraal of zelfs goedbedoeld vindt, kan voor de ander kwetsend of regelrecht beledigend zijn. Sommige ouders noemen hun kind met downsyndroom zelf een ‘mongooltje’, andere willen dat absoluut niet: voor hen ‘is’ hun kind een mens die een syndroom ‘heeft’. Hou rekening met die gevoelens.
De nuance tussen ‘zijn’ en ‘hebben’ speelt ook bij sommige gehandicapte personen mee. Zij hameren erop dat ze mensen ‘zijn’ die een handicap ‘hebben’ en willen dan ook zo benoemd worden: mensen met een handicap. Noem de deelnemers aan de Paralympics nooit ‘andersvalide’ of ‘mindervalide’ atleten. Ze zijn niet anders, ze zijn niet minder: het zijn ‘atleten met een handicap’. Ze zijn ‘rolstoelgebruikers’, geen patiënten, want ze zijn niet ziek.
Noem een zwarte niet ‘neger’. Al vind je dat woord in antropologische teksten, voor sommigen is het te geladen, te denigrerend. Blijf neutraal.
Maar ga ook niet overdrijven met politiek correct taalgebruik. Hoe goed het ook bedoeld is, ‘Turkse mensen’ is een belediging voor veel Turken. Alsof extra beklemtoond moet worden dat zij ook mensen zijn. En het is niet omdat je ‘negers’ nu beter zwarten kunt noemen, dat blanken ineens witten zijn.
Taal is in zulke gevoelige kwesties vooral een zaak van wikken en wegen. En denk om de wijze woorden van Eugène Berode: een geërgerde kijker of luisteraar hoort niet meer wat je te zeggen hebt.