Ook geschrokken van de bloedige kop boven dit stuk? Ik was er even niet goed van toen ik dat las in mijn Nederlandse kookboek (wie kookt er nu in hemelsnaam uit een Néderlands kookboek, maar dat even terzijde). Het lijkt gelukkig allemaal erger dan het is, want het slachtoffer is alleen maar peterselie.
Toch vreemd dat mijn kookboek naar peterselie verwijst met ‘haar’. Om te beginnen is ‘peterselie’ voor mij een mannelijk woord. Ik hak ‘hem’ fijn. Maar sinds het kraamincident (weet je nog, ‘de’ of ‘het’ kraam?) waag ik me liever niet meer aan discussies over het geslacht der woorden. Maar alla …
Nog vreemder vind ik die volle vorm ‘haar’. Het kan wel, zegt de spraakkunst, maar in de algemene standaardtaal is het beslist niet gewoon. Als algemene regel geldt dat ‘haar’ naar een vrouw verwijst en ‘ze’ naar een ding of een dier. Je koopt een roos en geeft ‘ze’ aan wie je dierbaar is. Je wast de peterselie en hakt ‘ze’ fijn. Tenminste als je die ‘ze’ over je lippen krijgt.
Naar een vrouw verwijs je in de regel met ‘haar’. Let op, je schrijft wel ‘haar’, maar je zegt niet altijd háár. In een niet beklemtoonde positie zeg je ‘r of d’r. Waar is Lientje? Ik heb ‘r nog niet gezien. Volgens de spraakkunst mag je in die zin ook ‘ze’ zeggen, omdat ze dat in grote delen van het taalgebied doen, ook in Nederland. Maar erg verzorgd vind ik het niet. Liever niet doen.
Met ‘ze’ verwijs je naar meer dan één persoon. “Dirk ziet ze graag”, zei Leen Demaré. “De vrouwtjes”, dacht ik er meteen bij. “Z’n Martine”, voegde ze eraan toe. Niet dus. Hij ziet ‘haar’ (’r) graag, z’n Martine. Als hij al niet van ‘haar’ (’r) houdt, natuurlijk.