“Dag Ruud!” De taalbeheersers van de KU Leuven willen mijn advies. “Het woord ‘nummer’ is onzijdig: het is dus ‘het nummer’. Maar toch hoor je heel vaak dat Pete Sampras ‘de nummer één’ van de wereld is. We zijn benieuwd naar je oordeel.”
Van Dale weet wat er aan de hand is. ‘De nummer één’ is een voorbeeld van metonymie, zegt hij. We vervangen een woord door een ander, omdat we een of ander verband zien: de maker voor het schilderij (hij heeft een Picasso thuis), het instrument voor de speler (zij is eerste viool), de plaats voor de instantie (Brussel gaat niet akkoord), de inhoud voor het voorwerp (geef het zout eens), het geheel voor een deel (de auto volgooien). Je kunt ook het rugnummer noemen in plaats van de sporter: de beroemdste nummer 14 is Johan Cruijff.
Van een rugnummer kom je gauw bij een nummer op een lijst: Pete Sampras is de huidige nummer één van de wereld. En de taal staat niet stil. Intussen hoeft het niet meer letterlijk om een nummer te gaan. ‘De nummer één’ heeft ook een figuurlijke betekenis gekregen: het is de belangrijkste man of vrouw op een bepaald gebied. Het hoeven zelfs geen mensen meer te zijn: geluidsoverlast is de nummer één onder de milieuklachten in Nederland.
Prima, hoor ik ze in Leuven al zeggen, maar waarom ‘de’ nummer één? Ik zie maar één verklaring: het natuurlijke geslacht van de belangrijkste man of vrouw heeft het gewonnen van het spraakkunstige genus van ‘nummer’. Zoiets gebeurt wel meer: spraakkunstig is ‘meisje’ onzijdig, maar toch verwijzen we naar een meisje met het vrouwelijke voornaamwoord ‘zij’.
Hoewel … De Leuvenaars schrijven ook nog: “Martina Hingis is dan weer meestal ‘het nummer één’.” Daar heb ik helemaal geen verklaring voor. Of zijn ze misschien seksistisch op de sportredactie?