Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Uit elkaar gerukt

“Iemand die de boel ‘op komt ruimen’ of – wat ik zelf automatisch zou zeggen – iemand die de boel ‘komt opruimen’. Maar wat is de regel nu eigenlijk voor dat splitsen?” Ik leg de rode loper uit voor het antwoord.

Veel regels zijn er niet, wel tendensen. Om te beginnen moet het werkwoord gesplitst kúnnen worden. Dat is een regel. De arbeid zal dus níét her moeten worden verdeeld, zoals ik wel eens gehoord heb.

Als het kan, maakt het niet uit of je splitst of niet. De ene versie is niet beter of slechter dan de andere. Alleen zijn er wel verschillen in gebruik.

In het algemeen wordt er vaker niet dan wel gesplitst en komt splitsen meer voor in gesproken dan in geschreven taal. Nederlanders splitsen vaker dan Vlamingen. Dat is ook de luisteraar niet ontgaan die me mailde dat “vooral de Hollanders er een handje van weg hebben om woorden uit elkaar te rukken”. In veel Vlaamse oren splitsen Nederlanders te pas en te onpas. Doe het dus niet te veel. Het ergert de luisteraar.

Een infinitief wordt in het algemeen makkelijker gesplitst dan een voltooid deelwoord: ‘de schoonmaakploeg heeft beloofd dat ze de boel op zal komen ruimen’ komt meer voor dan ‘de schoonmaakploeg heeft beloofd dat de boel op zal worden geruimd’.

Splitsing duikt het snelst op als het eerste deel van het werkwoord een bijwoord is: de schoonmaakploeg had de boel maar ‘op’ moeten ruimen. Bij zelfstandige naamwoorden komt het ook voor: ik zou niet m’n hele leven ‘les’ willen geven. Bijvoeglijke naamwoorden splitsen we minder makkelijk af: ik heb gevraagd om het bad voor je ‘vol’ te laten lopen.

Tot slot komt splitsing nauwelijks voor bij groepen van twee werkwoorden. Ik hoop dat ik het taalprobleem daarmee op heb gelost. Of liever: heb opgelost. Of nog liever: opgelost heb.