Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Een briljant(e) politicus

De gewone regels van de verbuiging kennen we allemaal. Kort samengevat kun je zeggen dat een bijvoeglijk naamwoord altijd een -e krijgt, behalve als het lidwoord ‘een’ voor een onzijdig woord staat: een groene appel, de bonte was, het grote boek, maar een bruin café. En toch. In de praktijk valt de -e wel meer weg.

Goed anderhalf jaar geleden heb ik al eens gezegd dat je in min of meer officiële benamingen en in functieaanduidingen de -e weg kunt laten. We zeggen: het bijvoeglijk naamwoord, het oudheidkundig museum, de eerstaanwezend journalist, een plastisch chirurg, de algemeen directeur televisie. Ook als er drie of meer doffe klanken op elkaar volgen, plakken we geen extra -e meer aan het bijvoeglijk naamwoord vast: het onvermijdelijk gevolg, een vriendelijker aanpak. Je mag een -e toevoegen, maar het hoeft niet.

Eén probleem ben ik in dat eerste stukje uit de weg gegaan. Is iemand een briljant of een briljante politicus? Het kan allebei. Als je het over iemands kwaliteiten hebt, kun je soms de -e weglaten. Soms. Je kunt wél zeggen: een wijs man, een bekwaam arts, een beroemd schilder, een goed katholiek, een briljant politicus. Maar dikwijls kan het ook niet: een saai spreker, een brutaal speler, een bezorgd vader. Soms is er betekenisverschil. Een groot geleerde is wat anders dan een grote geleerde, een knap pianist is niet noodzakelijk een knappe pianist en een slim voetballer is niet altijd een slimme voetballer. Het is allemaal een kwestie van taalgevoel. Echte regels zijn er niet.

Een tip: als je twijfelt, laat de -e dan niet weg. Met -e heb je meer kans dat het goed is dan zonder.