Taalcolumns van Ruud Hendrickx

Blijde Inkomst

Filip reist dezer dagen het hele land af met Mathilde, om haar aan het volk voor te stellen. Luxemburg heeft vorige week zijn ‘Joyeuse Entrée’ gehad en deze week was West-Vlaanderen aan de beurt. Maar wat kregen de West-Vlamingen: een ‘Blijde Inkomst’ of een ‘Blijde Intrede’?

De term met de oudste papieren is ‘Blijde Inkomst’. Volgens de encyclopedie is dat “de naam van een algemeen Brabants charter dat op 3 januari 1356 door de nieuwe hertogin, Johanna van Brabant, en haar gemaal, Wenceslas van Luxemburg, werd verleend bij hun plechtige intrede.” In dat charter stonden de voorrechten en vrijheden die de vorstin aan een stad verleende als zij ze voor het eerst bezocht.

Voorrechten en vrijheden verlenen ze nu niet meer, maar vorsten vallen nog altijd ‘Blijde Inkomsten’ te beurt. Dat slaat niet op de miljoenen franken die ze elk jaar van de staat krijgen, maar op hun feestelijke intocht in de steden van hun gebied.

Overigens is er in deze context niets mis met het woord ‘intrede’. Volgens mijn één maand oude Van Dale – de donkere kaft is intussen toch al een beetje beduimeld – is een ‘intrede’ een feestelijke, plechtige inkomst. In de encyclopedie hebben ze het dan ook over de plechtige intrede van hertogin Johanna in Leuven of van sultan Saladin in Jeruzalem. Er is ook niets mis met ‘blijde intrede’, als je het puur taalkundig bekijkt. Ik kan alleen maar constateren dat als historisch begrip alleen ‘Blijde Inkomst’ voorkomt.

Als ik nu eens heel praktisch mag worden? De gebeurtenis zelf noemen we ‘Blijde Inkomst’. Dat moet ook de titel van de tv- of radio-uitzending zijn. Maar overigens kun je het gerust hebben over ‘de plechtige intrede’ of ‘de feestelijke intocht’ van Filip en Mathilde in Poperinge.