Je hebt zo van die mensen. Die stellen moeilijke grammaticale vragen waar je niet meteen een antwoord op hebt en aan het eind van hun bericht schrijven ze dan nog terloops: “En dan ben ik al jaren op zoek naar de herkomst van het woord ‘ribbedebie’. Mocht je het weten …” Dat leek me niet zo’n moeilijke vraag, maar viel me dat even tegen.
Er is namelijk een klein probleempje met ‘ribbedebie’. Het is volkstaal, mensen zeggen het wel maar schrijven het niet op, het komt alleen in Vlaanderen voor. Kortom, ruim voldoende om het in geen enkel woordenboek terug te vinden. Op eentje na, een Gents dialectwoordenboek. Dat beweert dat ‘ribbedebie’ in Gent wordt gebruikt om te zeggen: “Hier, pak vast!” Maar of dat klopt … ?
In elk geval kon geen enkel van de grote Nederlandse woordenboeken me helpen. Ook de etymologische woordenboeken behandelden het woord niet. Misschien had het ‘Zuidnederlands woordenboek’ van Walter De Clerck er wat over te vertellen? Nee hoor. Dan maar te rade bij de moeder aller woordenboeken, het grootste woordenboek ter wereld, het onvolprezen Woordenboek der Nederlandsche Taal. Maar niks, zelfs die gigant had nog nooit van ‘ribbedebie’ gehoord.
Als iemand het moest weten, dan was het wel Dirk Geeraerts, een goede kennis en ex-collega van me en toevallig ook redacteur van het WNT en van de Grote Van Dale. En ja hoor, professor Geeraerts had het antwoord. Zijn voorganger, de eminente Leuvense hoogleraar J.L. Pauwels, heeft het ooit uitgezocht. ‘Ribbedebie’ zou een verbastering van de Franse uitdrukking ‘à bride abattue’ kunnen zijn. Letterlijk betekent die ‘met losse teugel’. Wie met losse teugel rijdt, rijdt in galop, gaat er in volle vaart vandoor. Iemand die ‘ribbedebie’ is, is er dus als de bliksem vandoor gegaan.
En nu nog even die grammaticale problemen oplossen.